A Zinnen (antwoord kunnen geven) Flashcards by Wendy Gebraad

Q

Wat Zijn je lievelingsvakken?

A

Quelles sont tes matières préférées?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Mijn lievelingsvak is Frans.

A

Ma matière préférée est le français.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik heb liever frans.

A

Je préfère le français.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Zijn er vakken die je niet leuk vindt?

A

Il y a des matières que tu n’aimes pas?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ja, ik houd niet van geschiedenis.

A

Oui, je n’aime pas l’histoire.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Mijn lievelingsvak is Frans.

A

Ma matière préférée est le français.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Mijn lievelingsvakken zijn Frans en Engels.

A

Mes matières préférées sont le français et l’anglais.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Hoe ga je naar School?

A

Comment est-ce que tu vas à l’école?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik ga naar School met de fiets.

A

Je vais à l’école à vélo.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Om naar School te gaan, neem ik de Bus.

A

Pour aller à l’école, je prends le bus.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik Ben Goed in Frans.

A

Je suis fort(e) en français.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik Ben slecht in wiskunde.

A

Je suis nul(le) en mathématiques.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Wat vind je van…

A

Qu’est-ce que tu penses de…

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik vind dat… / ik denk dat…

A

Je pense que…

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Il vind dat…

A

Je trouve que…

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Volgens mij…

Study These Flashcards

A

Selon moi…

Q

Ik ben het met je eens.

Study These Flashcards

A

Je suis d’accord avec toi.

Q

Ik ben het niet met Jullie eens.

Study These Flashcards

A

Je ne suis pas d’accord avec vous.

Q

Ik denk het niet.

Study These Flashcards

A

Je ne le pense pas.

Q

Ik vind het niet prettig.

Study These Flashcards

A

Je ne le trouve pas agréable.

Q

Het is 8 uur.

Study These Flashcards

A

Il est 8 heures.

Q

Het is 10 over 8.

Study These Flashcards

A

Il est 8 heures dix.

Q

Het is kwart over 8.

Study These Flashcards

A

Il est 8 heures et quart.

Q

Het is 10 voor half 9.

Study These Flashcards

A

Il est 8 heures vingt.

Het is half 9.

Il est 8 heures et demie.

Het is 10 over half 9.

Il est 9 heures moins vingt.

Het is kwart voor 9.

Il est 9 heures moins le quart.

Het is 10 voor 9.

Il est 9 heures moins dix.

Het is 12 uur 's middags.

Il est midi.

Het is 12 uur 's nachts.

Il est minuit.

Het concert begint 's morgens om 11 uur.

Le concert commence à 11 heures du matin.

De afspraak zal om 1 uur 's middags zijn.

Le rendez-vous Sera à 1 heure de l'après-midi.

De film begint om 8 uur 's avonds.

Le film commence à 8 heures du soir.

Hoe laat ga je naar school?

À quelle heure est-ce que tu vas à l'école?

Ik ga naar school om 8 uur.

Je vais à l'école à 8 heures.

Om 5 over half 9 heb ik Frans.

À 9 heures moins vingt-cinq, j'ai cours de français.