A2+ A3- Stofwisseling en zelfregulatie van het organisme Flashcards

(97 cards)

1
Q

waaruit bestaat een weefsel?

A

cellen+ tussen celstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

via welke 3 dingen gaat het opnemen van stoffen?

A
  1. via lucht wegen
  2. via de mond
  3. via de slokdarm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat doet de lever?

A

verwijderd schadelijke stoffen uit het bloed en voegt gal toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waarvoor zorgt het ademhalingsstelsel?

A

gas wisseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat regelt de hersenstam?(5)

A
  1. hartslag
  2. temperatuur
  3. bloedsomloop
  4. spijsvertering
  5. ademhaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is gaswisseling?

A

de longblaasjes zorgen ervoor dat de opname van zuurstof uit de ingeademde lucht. wanneer de ingeademde lucht in het longblaasje komt wordt zuurstof door diffusie afgegeven aan het bloed
zuurstof opgenomen koolstofdioxide afgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waardoor wordt het CO2 gehalte waargenomen ?

A

door de zintuigcellen in de wand van de halsslagader en aorta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De zintuigen sturen via …….. impulsen naar het ……… in de …….. . Vanuit het ……. gaan impulsen via de zenuwen naar de ……..

Hoe gaat CO2 gehalte waargenomen worden?

A

zenuwen, ademcentrum, hersenstam , ademcentrum, ademhalingsspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hebben bronchiën kraakbeenringen of niet?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe heet de ruimte waar geen gaswisseling plaats vindt?

A

dode ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat bevat bronchiolen?

A

spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke belangrijke spieren gebruik je bij het inademen?

A
  1. middenrif
  2. buitenste tussenribspieren
  3. halsspieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke spieren gebruik je bij het uitademen ?

A

buikwand en binnenste tussenribspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke 2 spijsverteringen zijn er? + wat doen ze?

A
  1. mechanische vertering (kauwen)

2. chemische vertering( afbreken door enzymen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat doet speeksel? (2)

A

breekt doormidden van amylase zetmeel af, doodt bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat doet maagsap?(2)

A

bevorderd de spijsvertering, breekt eiwitten af doormidden van pepsine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat wordt met voedselbrij gemengd in de dunne darm?

A

gal en alvleessap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waar zorgt gal voor?

A

zorgt ervoor dat vetten gaan emulgeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welke dingen breekt alvleessap af?

A

suikers, eiwitten en vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat breekt de darmbacterie af?

A

koolhydraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

waar vindt terugresorptie plaats?

A

in de dunne darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

waardoor worden eiwitten opgenomen?

A

nuchtere darm en kronkeldarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

waar worden aminozuren en koolhydraten opgenomen?

A

bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

waar komen vetten terecht?

A

lymfestelsel uit eindelijk in de bloedbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
wat voor stoffen zijn eiwitten?
1. bouwstoffen | 2. brandstoffen
26
waarvoor worden eiwitten gebruikt?
opbouwen van cellen
27
wat voor stoffen zijn koolhydraten?
brandstoffen
28
welke 3 koolhydraten zijn er? + voorbeelden
1. monosachariden , glucose 2. disachariden, lactose 3. polysacharide, zetmeel/glycogeen/cellulose
29
waaruit bestaan vetten?
glycerol+ vetzuren
30
wat voor soort stoffen zijn vetten?
brandstoffen
31
waarvoor zijn mineralen belangrijk?(3)
groei, ontwikkeling en stofwisseling
32
welke 4 functies hebben de nieren?
1. filteren van afvalstoffen uit het bloed 2. regelen de vocht en zoutbalans 3. regelen zuur-base evenwicht 4. maken hormonen ( EPO) en (ADH)
33
wat het het hormoon EPO?
stimuleert dat het beenmerg rode bloedcellen maakt
34
waarvoor van permeabel is het kapsel van Bowman?
semi-permeabel
35
waaruit bestaat voorurine?(5)
water , glucose, aminozuren, zouten en afvalstoffen
36
hoe heet het proces van voorurine in het kapsel van Bowman?
ultrafiltratie
37
waardoor vindt terugresorptie plaats?
door osmose
38
welke 6 functies heeft het lever?
1. produceert gal 2. zet vetten en suikers om in brandstoffen 3. producten van eiwitten 4. lever veranderd de structuur van vetten (vetstofwisseling) 5. de lever filtreert afvalstoffen en schadelijke stoffen uit het bloed 6. dient als opslagfunctie, zoals glycogeen
39
welke 3 typen bloedvaten zijn er?
1. slagaders 2. aders 3 haarvaten
40
welke belangrijke slagaders zijn er?
aorta en kransslagaders
41
waarvoor zorgt een aders ?
terug voer van het bloed naar hart
42
wat doen haarvaten?
vind uitwisseling plaats van zuurstof en voedingstoffen naar het weefsel , diffusie
43
hoe gaat de kleine bloedsomloop?
van rechterkamer -> longen-> linkerboezem | bloed haalt zuurstof op uit longen en geeft co2 af aan bloed
44
wat is de grote bloedsomloop?
linkerkamer-> organen-> rechterboezem | zuurstof gaat naar organen , koolstofdioxide in het bloed opgenomen
45
waarvoor zorgt rode bloedcellen?
transport van zuurstof en kooldioxide met behulp van hemoglobine
46
wat doen witte bloedcellen ?
verdediging tegen infecties
47
wat doen bloedplaatjes?
zorgt ervoor dat bloed stolt bij wond
48
welke 2 dingen spelen een rol bij bloed stolling ?
bloedplaatjes en bloedplasma( fibrinogeen)
49
wat doen de hart boezems?
vangen bloed op uit het lichaam
50
wat doen de hartkamers?
pompen bloed rond
51
wat doet de sinus knoop?
zet het hart aan tot samentrekken
52
wat is de bovenstuk?
als het hart samentrekt
53
wat is de onderdruk?
als het hart ontspant
54
wat zit er in weefsel vloeistof?(4)
voedingsstoffen , hormonen en plasma eiwitten, zuurstof
55
vanuit de ......... diffundeert ...... naar de cellen.
weefselvloeistof , zuurstof
56
waaruit bestaat lymfe?
weefselvocht en enkele witte bloedcellen
57
hoe zijn lymfeklieren met elkaar verbonden?
lymfevaten
58
wat zijn lymfevaten?
afvoerbuizen van organen en weefsels
59
wat doen wortelharen?
neemt water en mineralen op uit de grond
60
wat doet de stengel?
zorgt voor transport van water en mineralen
61
wat voor transport heeft houtvaten?
transport van water
62
welke transport hoort bij bastvaten?
glucose en andere voedingsstoffen
63
waarvoor zorgen bladeren?
fotosynthese, verdamping van water
64
waardoor wordt de verdamping van water geregeld?
huidmondjes van de bladeren
65
wat is homeostase?
het evenwicht van het lichaam behouden
66
wat is (negatieve) terugkoppeling?
terug gaan naar de oorspronkelijke norm
67
wat meet de interne norm en waar zit die?
receptor , centrale zenuwstelsel
68
op welke 3 dingen kunnen receptoren reageren?
1. aanspanning van spier 2. temperatuur verandering 3. samenstelling bloed
69
wat is een inwendige prikkel?
prikkel in het lichaam
70
wat is een zintuig?
orgaan dat een mens de mogelijkheid geeft een waarneming te doen
71
welke 5 zintuigen zijn er?
ruiken, zien, horen, proeven, voelen
72
wat is een adequate prikkel?
een prikkel die bij een bepaalde zintuig hoort
73
de weg van een zintuig?
zintuig-> prikkel-> impuls/reflex
74
waardoor is een impuls geleid?
zenuwen
75
welke 2 dingen doen het zenuwstelsel?
aansturen van spieren, verwerken van prikkels
76
waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel?
grote/kleine hersenen, hersenstam, ruggenmerg
77
wat doen de grote hersenen?
verwerken impulsen van zenuwcellen,
78
wat doet de hersenschors?
verwerkt informatie
79
wat doen de kleine hersenen?
coördineren bewegingen en evenwicht
80
wat doet de hersenstam?
regelt autonome functies
81
wat zijn autonome functies?
bloeddruk, hartslag ademhaling
82
waarmee verbind de hersenstam?, impulsen ?
grote hersenen met de kleine hersenen en het ruggenmerg, geleid impulsen van ruggenmerg naar grote en kleine hersenen, en andersom
83
wat doet het ruggenmerg?
geeft impulsen door van hersenen naar perifere zenuwstelsel
84
wat doet het animale zenuwstelsel?waaruit bestaat het?
regelt de bewuste acties en reflexen, bestaat uit centrale zenuwstelsel en deel van perifere zenuwstelsel
85
wat doet het autonome zenuwstelsel?
regelt de werking van organen, zoals spijsvertering, ademhaling
86
naar waar geleid een zenuwcel de prikkels en impulsen, waaruit bestaat een zenuwcel ?
geleid prikkels en impulsen aan centrale zenuwstelsel, bestaat uit cel lichaam en celuitlopers
87
welke 3 zenuwcellen typen zijn er?
1. sensorische zenuwcellen 2. motorische zenuwcellen 3. schakel cellen
88
waar geleiden de sensorische, motorische en schakel cellen naar toe?
sensorisch: van zintuigcellen naar centrale zenuwstelsel motorisch: leiden van centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren schakelcellen: geleiden impulsen door het centrale zenuwstelsel, geeft ook impulsen door van sensorisch/motorisch zenuwcellen naar sensorisch/motorisch zenuwcellen
89
hoe heten de uitlopers van zenuwcellen?
myelineschede
90
zenuwcellen bevatten ook ..... waar impulsen met behulp van ..... worden doorgeven van de ene naar de andere cel.
synapsen, neurotransmitters
91
wat doet het endocrien systeem?
regelt alle organen
92
welke twee systemen regelen de organen?
zenuwstelsel+ endocrien systeem (hormoonstelsel)
93
waaruit bestaat het EXOcrien systeem?
klieren met afvoerbuizen zoals zweetklieren
94
waar worden hormonen uiteindelijk afgebroken ?
in de lever
95
welke organen kunnen alleen hormonen herkennen?
receptoren van het doelwitorgaan
96
wat nemen de Eilandjes van Langerhans waar?
de glucose concentratie
97
wordt onder invloed van glucagon de glucose concentratie hoger of lager?
hoger