Aadrijkskunde toetsweek 3 Flashcards

(37 cards)

1
Q

armoedegrens

A

geeft aan wat je per dag minimaal nodig hebt voor de basisbehoeften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bbp/hoofd

A

het bruto binnenlands product is alles wat er in een land verdiend wordt, gedeeld door het aantal inwoners van het land (ook: bnp/inwoner)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

beroepsbevolking

A

alle mensen die tegen betaling werken plus de werklozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

centrumlanden

A

de groep landen met de hoogste welvaart, ook wel het ‘Westen’ genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

middenklasse

A

groep mensen met een inkomen tussen laag en hoog in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

periferie

A

de groep landen met de laagste welvaart, ook wel de ontwikkelingslanden genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

productiviteit

A

hoeveel er geproduceerd wordt in een bepaalde tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

semiperiferie

A

landen waar de welvaart hoger is dan in arme landen, maar lager dan in welvarende landen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welvaart

A

de rijkdom van een land op basis van wat er verdiend wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

alfabetiseringsgraad

A

een percentage dat aangeeft hoeveel mensen ouder dan 15 jaar kunnen lezen en schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

formele sector

A

het officiële deel van de economie. De werkzaamheden in de informele sector vind je niet terug in de officiële statistieken van de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

HDI (welzijnsindex)

A

Human Development Index - een cijfer dat aangeeft hoe de levensomstandigheden in een land zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

informele sector

A

het niet-officiële deel van de economie. De werkzaamheden in de informele sector vind je niet terug in de officiële statistieken van de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

koopkracht

A

hoeveel je in een land kunt kopen met een dollar of een euro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

levensverwachting

A

geeft aan hoe oud mensen bij geboorte naar verwachting gemiddeld zullen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welzijn

A

de rijkdom van een land gemeten op basis van de levensomstandigheden

17
Q

brp per inwoner

A

het bruto regionaal product is alles wat er in jaar in een regio verdiend wordt, gedeeld door het aantal inwoners van de regio

18
Q

ruimtelijke ongelijkheid

A

verschillen in inkomen tussen gebieden in een land

19
Q

sloppenwijken

A

wijken waarin bewoners zelf woningen bouwen, haast zonder geld en zonder toestemmingen van de overheid.

20
Q

sociale ongelijkheid

A

verschillen in inkomen tussen groepen mensen in een land

21
Q

eindproduct

A

product dat helemaal af is en zo verkocht kan worden (bijvoorbeeld een kast)

22
Q

globalisering

A

proces waarbij gebieden wereldwijd steeds meer met elkaar verbonden raken

23
Q

grondstoffen

A

nog niet bewerkte goederen (bijvoorbeeld een boomstam)

24
Q

halffabricaat

A

bewerkte grondstoffen (bijvoorbeeld een houten plank); nog niet het eindproduct

25
lagelonenlanden
landen in de (semi)periferie waar de lonen veel lager zijn dan in de centrumlanden, aantrekkelijk voor arbeidsintensieve bedrijven
26
mno (multinationale onderneming) / multinational
groot bedrijf dat in meerdere landen fabrieken, kantoren en/of vestigingen heeft
27
achterland
een gebied dat voor de aan- en afvoer van goederen afhankelijk is van een haven
28
handelsbalans
overzicht van de waarde van goederen die in- en uitgevoerd worden
29
logistiek
het plannen, organiseren en uitvoeren van goederen van A naar B
30
infrastructuur
alles wat nodig is voor de verplaatsing van personen, goederen en dataverkeer, zoals wegen, havens en glasvezel
31
mainport
haven of vliegveld met een belangrijke rol in het internationale vervoer van goederen of personen
32
vestigingsplaatsfactoren
redenen voor een bedrijf om zich op een bepaalde plaats te vestigen
33
Gini-coëfficiënt
een maat voor sociale ongelijkheid: hoe hoger het getal, hoe hoger de ongelijkheid
34
relatieve armoede
op de rand van het bestaansminimum leven. Mensen zijn relatief arm als ze minder te besteden hebben dan 'de gemiddelde burger'.
35
agglomeratievoordelen
voordelen die bedrijven en inwoners hebben van de aanwezigheid van andere bedrijven, voorzieningen en werk
36
kenniseconomie
een economie waarin kennis, opleiding en moderne technologie een zeer belangrijke rol spelen
37
segregatie
als bevolkingsgroepen op basis van een of meer gedeelde kenmerken dicht bij elkaar wonen, gescheiden van andere bevolkingsgroepen