AFP 1 Zenuwstelsel Flashcards

(151 cards)

1
Q

Benoem de 5 algemene functies van het zenuwstelsel

A
  1. Regulatie van activiteiten van weefsels en organen.
  2. Coördinatie van activiteiten van weefsels en organen.
  3. Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies.
  4. Coördinatie van contacten met de buitenwereld.
  5. Coördinatie van de psychische functies.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Functie regulatie van activiteiten van weefsels en organen

A

Remmen of stimuleren van de functie van organen en weefsels wanneer verandering in of buiten het lichaam daartoe aanleiding geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Functie coördinatie van activiteiten van weefsels en organen

A

Het nauwkeurig op elkaar afgestemd zijn van weefsels en organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functie regulatie en coördinatie van vegetatieve functies

A

De 5 vegetatieve orgaanstelsels moeten in nauwe samenwerking hun werk doen. Dit gebeurd buiten je wil om. Hierin speelt het hormonale stelsel en het vegetatieve zenuwstelsel een rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functie coördinatie van contacten met de buitenwereld

A

Bewustwording van omstandigheden in de buitenwereld en eventueel hierop reageren. Daarbij ondersteunt het de vegetatieve functies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Functie coördinatie van de psychische functies

A

Heeft te maken met bewustzijn en zelfbewustzijn, met leren en herinneren, stemmingen en emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies (circulatiestelsel)

Benoem functie en de bijbehorende organen

A

Transport van bloed.

5 liter bloed, ververst 12 liter weefselvocht, ververst 25 liter celvocht

Organen:
Hart: card
bloed en bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies (spijsverteringstelsel)

Benoem functie

A

Voedselvoorziening

Voedingsstoffen worden opgenomen vanuit de darmen in het inwendig milieu, lever zet dit om tot nuttige stoffen - in inwendig milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke organen horen bij het spijsverteringstelsel?

A

Os: Mond
Pharynx: Keel
Oesophagus: Slokdarm
Gaster: Maag
Duodenum:12 vingerige darm
Jejunum: Tussendeel darm
Ileum: Laatste deel dunne darm
Colon: Dikke darm
Rectum: Endeldarm
Hepar: Lever
Pancreas: Alvleesklier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies (urinewegstelsel)

Benoem de functie

A

Uitscheiding van afvalstoffen

Nieren halen afvalstoffen uit bloed en scheiden overtollig vocht en zout uit - uit inwendig milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke organen horen bij het urinewegstelsel?

A

Ren/ renalis: Nieren
Ureter: Urineleider
Vesica/ cyst: Blaas
Urethra: Plasbuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies (ademhalingsstelsel)

Benoem de functie

A

Gaswisseling

Nemen zuurstof op -> inwendig milieu
Afvalstofkooldioxide -> uit inwendig milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke organen horen bij het ademhalingsstelsel?

A

Longen en luchtwegen
Neus: Naso
Pharynx: Keel
Larynx: Strottenhoofd
Trachea: Luchtpijp
Bronchus: Luchtpijp vertakking
Alveoli: Longblaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies (huid)

Benoem de functie

A

Begrenzing

Bescherming tussen in- en uitwendig milieu, warmteregulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke organen horen bij de huid?

A

Huid en slijmvliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies (hormoonstelsel)

Benoem de functie

A

Regulatie

Hormonen worden door hormoonklieren uitgescheiden in de bloedbaan
Voorbeeld: adrenaline -> hart sneller kloppen, adem stopt, bleek zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke organen horen bij het hormoonstelsel?

A

Hormonen en hormoonklieren
Hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies Vegetatieve/ autonome/ onwillekeurig zenuwstelsel

Benoem de functie

A

Regulatie

Met behulp van impulsen worden de vegetatieve organen geactiveerd of geremd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welk orgaan hoort bij het Vegetatieve/ autonome/ onwillekeurig zenuwstelsel

A

Hypothalamus = een belangrijk centrum voor tempregulatie van het lichaam, honger, dorst gevoel, dag en nachtritme, emotioneel gedrag en het geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Coördinatie van contacten met de buitenwereld (sensorisch stelsel)

Benoem de functie

A

Waarneming van prikkels uit de buitenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke organen horen bij het sensorisch stelsel?

A

Zintuigen, ogen, oren, reuk, smaak en gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Coördinatie van contacten met de buitenwereld (motorisch stelsel)

Benoem de functie

A

Beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke organen horen bij het motorisch stelsel?

A

Skelet en skeletspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welk orgaan hoort bij het Willekeurig/ animaal zenuwstelsel

A

Hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Coördinatie van contacten met de buitenwereld (Willekeurig/ animaal zenuwstelsel) Benoem de functie
Regulatie
26
Uit welke drie functionele fases bestaat de werking van het zenuwstelsel?
1. Sensorische input. 2. Verwerking. 3. Motorische output
27
Opvangen van prikkels door sensoren
Sensorische input
28
Wat zijn sensoren?
Een sensor is een gespecialiseerde cel, vaak verwant aan een zenuwcel, die gevoelig is voor bepaalde veranderingen in omgeving.
29
Wat doen sensoren?
Een verandering -inwendig of uitwendig- die door het lichaam waargenomen wordt doormiddel van sensoren
30
Benoem de volgorde als de sensor word geprikkeld.
De sensor word door de verandering geprikkeld, sensor vertaald de prikkels in impulsen en stuurt ze via de zenuwen naar het centrale zenuwstelsel
31
Verwerking van informatie in hersenen of ruggenmerg
Verwerking
32
Waar vind de verwerking van het sensorische input plaats?
In het centrale zenuwstelsel
33
Benoem de volgorde van verwerking
Doorgeven van de informatie naar een plaats in de hersenen of het ruggenmerg. Daar word de informatie bewust of onbewust beoordeeld (mogelijke bedreiging van homeostase of fysieke beschadiging) vervolgens bepaald het centrale zenuwstelsel hoe lichaam erop gaat reageren.
34
Remmen of stimuleren van organen of weefsels
Motorische output
35
Benoem de volgorde van motorische output
Wanneer het lichaam moet reageren op in-uitwendige verandering sturen de hersenen of het ruggenmerg remmende of stimulerende impulsen naar de effectoren (organen) die de reactie moeten uitvoeren
36
Wat zijn effectoren?
Spieren of klieren
37
Hoe word het aansturen van de effectoren door het zenuwstelsel genoemd?
Motorische output
38
Wat is de anatomische indeling van het zenuwstelsel (2)?
1. Centrale zenuwstelsel 2. Perifere zenuwstelsel
39
Waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel?
Ligt binnen benige omhulling van schedel en wervelkolom en is omgeven door hersenvliezen (hersenen en ruggenmerg)
40
Waaruit bestaat het perifere zenuwstelsel?
Zenuwstelsel bevindt zich grotendeels buiten schedel en wervelkolom, vormen verbindingswegen tussen centrale zenuwstelsel en de rest van het lichaam
41
Uit welke onderdelen bestaan de hersenen in het centrale zenuwstelsel (5)
1. Cerabrum = hersenen 2. Diencephalon = tussenhersenen 3. Cerebellum = kleine hersenen 4. Hersenstam 5. Medulla spinalis = ruggenmerg
42
Wat behoort tot het perifere zenuwstelsel?
1. 12 paar nervi cranialis = hersenzenuwen (ontspringen uit de schedel) 2. 31 paar nervi spinalis = ruggenmerg zenuwen (ontspringen uit de medulla spinalis) 3. De grensstreng 4. Zenuwen van het vegetatieve zenuwstelsel
43
Noem 3 aspecten die je kan onderverdelen in de fysiologische indeling
1. Integratie 2. Hiërarchie 3. Richting van het signaal
44
Welke twee soorten integratie zijn er?
1. Vegetatieve integratie 2. Animale integratie
45
Wat gebeurd er bij vegetatieve integratie?
De activiteiten van de 5 vegetatieve stelsels worden nauwkeurig op elkaar afgestemd.
46
Welk deel is verantwoordelijk voor de vegetatieve integratie?
Vegetatieve zenuwstelsel - autonoom zenuwstelsel - willekeurig zenuwstelsel
47
Sensoren in de organen geven informatie over het inwendige milieu door aan de hersenen (temperatuur, bloeddruk, zuurstof in bloed)
Viscerosensoriek Vegetatieve sensoriek
48
Het vegetatieve zenuwstelsel reageert door impulsen te sturen die moeten zorgen voor een juiste aanpassing, de aanpassing gebeurt door vegetatieve motoriek (besturen het gladde spierweefsel en klierweefsel). (Bij temperatuur daling stimuleert het zenuwstelsel de vernauwing van de bloedvaten in de huid, je wordt bleek en je straalt minder warmte uit. Hierdoor houdt het lichaam warmte vast.)
Visceromotoriek Vegetatieve motoriek
49
De hypothalamus is het centrale punt voor aansturing van (2)?
1. Viscerosensoriek 2. Visceromotoriek
50
Wat doet het sympathicus?
Gas; Is actief wanneer mensen actief zijn, simuleert; - hartactiviteit - ademhaling - verhoogd bloedsuikerspiegel - spanning in skeletspieren ! remt anabolisme & spijsvertering
51
Wat doet het parasympaticus?
Rem; is als de mens passief is, stimuleert spijsvertering. Vertraagd: - hart activiteit - ademhaling - spier activiteit ! remt het katabolisme
52
Animale integratie
Gaat om de integratie van de mens met zijn omgeving. Word geregeld door het animale zenuwstelsel/willekeurige zenuwstelsel
53
Sensoren (zintuigcellen) in het animale zenuwstelsel, die informatie uit de zintuigen aan de hersenen doorgeven zoals horen, voelen, zien, ruiken en proeven.
Animale sensoriek
54
Motorische signalen gaan vanuit de hersenen naar de willekeurige spieren (skeletspieren)
Vegetatieve motoriek
55
De werking van een ‘lager’ niveau is ondergeschikt aan die van een ‘hoger’ niveau. De grote hersenen vormen het hoogste niveau en het ruggenmerg het laagste. Voorbeeld: Als je je met een naald prikt trek je terug, deze reflex komt tot stand ter hoogte van het ruggenmerg. Dit kan je bewust onderdrukken doordat de grote hersenen er invloed op uitoefenen.
Hiërarchie
56
Sensorische vezels van het perifere zenuwstelsel naar het centrale zenuwstelsel
Afferente vezels (aanvoerend)
57
Sensorische vezels gaan via het ruggenmerg omhoog
Ascenderende banen (stijgend)
58
Impulsen gaan via het ruggenmerg omlaag
Descenderende banen (dalend)
59
Impuls van centrale zenuwstelsel naar perifeer
Efferente vezels (hebben effect/ afvoerend)
60
Effectoren vegetatieve zenuwstelsel
1. Glad spierweefsel 2. Hartspierweefsel 3. Klierspierweefsel
61
Effectoren animale zenuwstelsel
Dwarsgestreepte spieren (skeletspieren)
62
Wat doet de viscerosensoriek?
Geven informatie over het inwendige milieu door aan de hersenen.
63
Wat doet de visceromotoriek?
De vezels besturen in de organen het gladde spier en klierweefsel aan
64
Waar valt de sympathisch en parasympatisch onder?
Visceromotoriek
65
Zenuwweefsel: je kunt cellen in twee types verdelen, welke?
1. Neuronen 2. Neuroglia
66
Wat is een neuron(zenuwcel)?
Het neuron is de functionele eenheid van het zenuwstelsel
67
Hoe is een neuron opgebouwd?
De cel heeft een groot cellichaam en bevat behalve de kern ook veel celorganellen. De cel heeft twee of meer draadvormige uitlopers (zenuwvezels)
68
Wat is de functie van een axon?
Vervoert impulsen van het cellichaam af, overdracht impuls op andere cel.
69
Welke twee type zenuwvezels zijn er?
1. Axonen 2. Dendrieten
70
Wat is de functie van een dendriet?
Ontvangen impulsen van andere zenuwcellen en vervoeren die naar het eigen cellichaam toe.
71
De meeste axonen zijn omgeven door een vetlaagje, hoe heet dit?
myelineschede (zenuwmergschede)
72
De myelineschede is regelmatig onderbroken, hoe heet dit?
Insnoeringen van Ranvier
73
Welke 3 neuronen zijn er?
1. Sensibel 2. Schakel/inter 3. Motorisch
74
Wat is de functie van een sensibele neuron?
Vervoeren impulsen vanuit de periferie naar het centrale zenuwstelsel Zorgen voor sensorische input: afferent
75
Wat zijn de eigenschappen van een sensibel neuron?
Één zenuwvezel, die ter hoogte van het cellichaam in tweeën splitst. De beide takken lopen in tegengestelde richting en kunnen behoorlijk lang zijn. De ene tak staat in verbinding met de sensor in de periferie. De andere tak loopt naar het ruggenmerg Één -soms lange- dendriet
76
Wat is de functie van een schakelneuron (interneuronen)?
Cellen in het centrale zenuwstelsel, geven impulsen over van de ene op een andere zenuwcel.
77
Benoem de eigenschappen van een schakelneuron
Korte dendrieten Kort axon
78
Wat is de functie van een motorische neuron?
Vervoeren impulsen vanuit het centrale zenuwstelsel naar de periferie (spieren/klieren) Zorgen voor motorische output: efferent Eindigt met de synaps op een spier of klier
79
Benoem de eigenschappen van motorische neuronen
Lang axon Van voorhoorn in ruggenmerg
80
Wat is neuroglia?
Neuroglia is een verzorgings- en steunweefsel, in functie te vergelijken met bindweefsel.
81
Waarin ondersteunen neuroglia de neuronen?
Neuroglia voorzien de neuronen continu van zuurstof en voedingsstoffen, anders gaan de neuronen dood.
82
Wat is een kenmerk voor neuronen?
Neuronen hebben een hoog stofwisselingsniveau, maar kunnen zelf geen voedingsstoffen opslaan.
83
Neuroglia in het centrale zenuwstelsel bestaat uit?
Meerdere type gliacellen/gliocyten
84
Neuroglia in het perifere zenuwstelsel bestaat uit?
Schwanncellen.
85
Toevoer van voedingsstoffen en afvoer van afval, tussen bloedvaten en neuronen
Astrocyten
86
Vorming myelineschede
Oligodendrocyten
87
Opruiming door fagocytose
Microgliocyten
88
Productie liquor
Ependymcellen
89
Waar zitten de schwanncellen?
Zitten vele keren om het axon gewikkeld in het perifere zenuwstelsel.
90
Wat is de functie van de schwanncellen?
Een verzorgende en ondersteunende functie. Zorgt voor een elektrische isolatie en speelt een rol bij impulsgeleiding.
91
Hoe heten de insnoering in de myelineschede?
Insnoeringen van Ranvier.
92
Axonen met een schede van Schwann geleiden de impulsen veel snellen dan axonen zonder schede van Schwann Waar of niet waar?
Waar
93
Waarom kunnen de dendrieten en cellichamen onderverdeeld worden in witte en grijze stof?
De meeste axonen zijn omgeven door myelineschede maar de dendrieten en cellichamen niet. Dat is de reden dat zenuwweefsel verdeeld kan worden in witte en grijze stof.
94
Waar bevind zich het witte stof in het lichaam?
Tot de witte stof behoren de zenuwen in het perifere zenuwstelsel en de banen in het centrale zenuwstelsel.
95
Wat behoort tot de witte stof?
Axonen met een myelineschede
96
Wat is de functie van de witte stof?
De witte stof is de geleidingsweg waarlangs impulsgeleiding plaatsvindt. Tot de witte stof behoren de zenuwen in het perifere zenuwstelsel en de banen in het centrale zenuwstelsel
97
Wat is een baan of een tractus?
Een bundel gemyeliniseerde zenuwvezels in het centrale zenuwstelsel
98
Waarmee word een nervus omgeven?
Om elke bundel een bindweefselmantel het perineurium en om elke zenuw een stevig bindweefselmantel het epineurium.
99
Hoe noem je korte banen die verschillende delen binnen de hersenen of het ruggenmerg met elkaar verbinden
Associatiebanen/ commissuren
100
Wat behoort tot de grijze stof?
Zenuwcellichamen en dendrieten
101
Wat is een ganglia (zenusknopen) (grijze stof)
In het perifere zenuwstelsel zijn dat de ganglia (zenuwknopen). Een ganglion is een opeenhoping van zenuwcellichamen en dendrieten met een gemeenschappelijke functie
102
Wat is een nucleus of kern (grijze stof)
Een ophoping binnen het centrale zenuwstelsel word nucleus of kern genoemd
103
Latijnse benaming voor ruggenmerg?
Medulla spinalis
104
Hoe van waar tot waar loopt het ruggenmerg?
Foramen magnum (achterhoofdsgat schedel) tot aan de 1ste of 2e lendewervel (lumbaal)
105
Tussen elke twee wervels treden links en rechts 2 nervi spinalus (ruggenmergzenuwen) uit, hoe heet deze uittreedplaats?
Foramen intervertebralis (tussenwervelgat)
106
Hoe heeft het gedeelte van het ruggenmerg na L1/L2
Cauda equina (paardenstaart).
107
Wat is ascensus medulla?
De opstijging van het ruggenmerg, voor de geboorte zit het ruggenmerg tot onder in het wervelkanaal, wervelkolom groeit harder. Bij de geboorte eindigt het ruggenmerg bij L3/L4 en bij volwassenen L1/L2.
108
In het ruggenmerg, waaruit bestaat het h-vormige figuur (vlinder)
Voornamelijk uit cellichamen en dendrieten.
109
Welke zenuwen zitten in de voorhoorns?
Een voorhoorn bevat cellichamen en dendrieten van schakelneuronen, grootste deel word ingenomen door vrij grote cellichamen van de motorische zenuwcellen (motorische voorhoorn)
110
Welke zenuwen zitten in de achterhoorn?
Vezels van de sensibele neuronen, die impulsen van de periferie via de sensibele achter wortel naar het ruggenmerg sturen
111
Waar liggen de cellichamen van de sensibele neuronen?
Liggen in het spinale ganglion, een zenuwknoop net buiten de witte stof van het ruggenmerg.
112
3 ruggenmerg segmenten in het witte stof?
Voorstreng (tussen beide voorhoorns) 2 zijstrengen (links- en rechts tussen de voor- en achterhoorns) Achterstreng (tussen de achterhoorns)
113
Wat is de functie van het ruggenmerg?
Het is de verbindingsbaan waarlangs continue efferente en afferente impulsen lopen.
114
Hoeveel ruggenmerg zenuwen zijn er?
31 nervi spinalis in totaal; * 8 cervicale zenuwen * 12 thorecale zenuwen * 5 lumbale zenuwen * 5 sacrale zenuwen * 1 coccygeale zenuw
115
Hoe heten de huidsegmenten?
Dermatomen
116
Hoe heten de spiersegmenten
Myotomen
117
Benoem drie grote plexus (zenuwnetwerken)
1. Plexus cervicalis in het hoofd-halsgebied 2. Plexus brachialis voor de armen 3. Plexus lumbosacralis voor de spieren in de benen
118
Welke zenuwen lopen in het arm?
Plexus Brachialis N. Ulnaris N. Medianus N. Radialis
119
Welke zenuwen lopen in het been?
Plexus lumbosacralis N. Femoralis N. Ischeadicus N. Saphenus N. Tibialis N. Peroneus/fibularis
120
Benoem de 3 hersenvliezen van buiten naar binnen
1. Dura mater 2. Arachnoïdea mater 3. Pia mater
121
Wat is een ander woord voor de hersenvliezen?
Meninges. Hersenvliezen rondom het centrale zenuwstelsel De meningen omgeven het hele centrale zenuwstelsel dus zowel het cerebrum als het ruggenmerg.
122
Waar bevind zich de arachnoïdea mater?
Spinnenwebvlies (arachnoïdea), is aan de ene kant vergroeid met de dura mater, aan de andere kans is het vlies met talrijke ragdunne bindweefselverbindingen verbonden met de pia mater.
123
Waar bevind zich de dura mater?
Het harde vlies bekleed rond de hersenen bekleedt de binnenkant van de schedelbeenderen en is daar vergroeid met het beenvlies.
124
Waar bevind zich de pia mater?
Zacht vlies; is een heel dunne laag bindweefsel, die elke winding en plooi van het hersenoppervlak volgt.
125
Tot waar loopt de dura mater?
De dura mater zet zich voort naar beneden tot ongeveer S2-S3; puntvormige deel wordt de durazak genoemd.
126
Tot waar loopt de pia mater?
Loopt tot einde medulla spinalis tot L2.
127
Functie pia mater
Het zachte vlies heeft een zeer uitgebreide bloedvatvoorziening en word ook wel vaatvlies genoemd. De pia mater voorziet het zenuwweefsel van voedingsstoffen en zuurstof. De venulen in dit vlies voeren koolstofdioxide en afvalstoffen af.
128
Tot waar loopt de durazak?
Durazak loopt tot in het sacrum S2
129
Waar bevind zich de epidurale ruimte?
Bevindt zich tussen het harde hersenvlies (dura mater) en het periost van de wervelkolom (buitenste laag van het bot). Deze bevat losmazig bindweefsel, vetweefsel, bloed- en lymfevaten.
130
Waardoor wordt de pijnzin verzorgd?
Nocisensoren (pijnsensoren)
131
Waarop reageren de pijnsensoren?
Op beschadigingen of dreigende beschadiging van het weefsel waarin ze zijn ingebed.
132
Waaruit kunnen pijnsensoren bestaan?
1. Mechanosensoren 2. Chemosensoren 3. Thermosensoren
133
Wanneer voel je pijn?
Pijn voel je wanneer de zenuwtak zelf beschadigd is. Meestal is pijngewaarwording echter een gevolg van de prikkeling van de zenuwtakken door stoffen die de beschadiging in het weefsel vrijkomen.
134
Welke reacties zijn er op pijn (3)?
1. Terugtrek reflex 2. Autonome reactie 3. Bewustwording
135
Welke stoffen komen vrij bij weefselbeschadiging?
Weefselbeschadiging leidt tot vrijkomen van stoffen uit cellen (histamine en prostaglandine) deze stoffen prikkelen de zenuwen.
136
Directe schade aan lichaamsweefsels
Nociceptieve pijn
137
Scherpe pijn door zuurstoftekort, ook wel vasculaire pijn
Ischemische pijn
138
Hevige krampende pijn door samentrekking van glad spierweefsel om een hol orgaan
Koliekpijn
139
Referentiepijn uit een inwendig orgaan geprojecteerd op het huidgebied passend bij het ruggenmergsegment waar de pijn binnenkomt Hersenen kunnen geen onderscheid maken of pijn uit ingewanden of uit de huid komt bijv. bij een hartinfarct pijn in de arm
Referred pijn
140
Beschadiging of disfunctie van het zenuwstelsel
Neuropatische pijn
141
Uitstralende pijn door beknelling of beschadiging van een zenuwwortel zoals een hernia
Radiculaire pijn
142
Prikkeling door zenuweinden in de stomp na amputatie
Fantoompijn
143
Wat is de terugtrek reflex?
Heel veel reflexen in de romp en extremiteiten zijn ruggenmergreflexen, ze verlopen via het ruggenmerg
144
Wat is een autonome reactie?
Bijv. ademhaling en bloeddruk (goed te zien tijdens operaties)
145
Wat is perifere analgetica?
Prostaglandineremmers, NSAID’s en paracetamol.
146
Het stappenplan pijnmedicatie gebaseerd op de pijnladder van de WHO?
1. Paracetamol 2. NSAID (+paracetamol) 3. Tramadol (zwakwerkend opioïde) + NSAID/paracetamol 4. Sterkwerkende opioiden (oraal, pleister en/of subcutaan/intraveneus) + NSAID/paracetamol.
147
Wat is centrale analgetica?
1. Opiaten 2. Morfine.
148
Werking pcm
Grijpt aan op perifere receptor Prostaglandineremmers
149
Werking NSAID
Grijpt aan op perifere receptor Prostaglandineremmers Remming COX- 2 Pijnstillend, koortswerend en ontstekingsremmend
150
Werking opioïden
Grijpt aan op centrale receptor Binden aan opioïd receptoren waardoor prikkelgeleiding afneemt
151