AFP 11 Huid Flashcards

(97 cards)

1
Q

Functies van de huid

A
  1. Bescherming
  2. Warmteregulatie
  3. Uitscheiding
  4. Waarneming
  5. Aanmaak vitamine D
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Latijnse benaming huid

A

Cutis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Opbouw lagen van de huid

A
  1. Epidermis
  2. Dermis
  3. Subcutis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bouw van de epidermis

A

Opperhuid, bestaat uit meerlagig plaveiselepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functie van de epidermis

A
  1. Weerstand bieden aan mechanische, biologische en chemische invloeden van buitenaf
  2. Slijtfunctie, dode cellen die los laten
  3. Epidermis is niet doorbloed en bevat geen lymfevaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de 5 lagen van de epidermis

A
  1. Stratum basale
  2. Stratum spinosum
  3. Stratum granulosum
  4. Stratum lucidum
  5. Stratum corneum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stratum basale

A
  1. Diepst gelegen laag
  2. Cellen zitten verankerd in de basaalmembraan
  3. Bestaat voornamelijk uit huidstamcellen
  4. Nieuw gevormde cellen schuiven naar de oppervlak
  5. Bevat melanocyten (pigmentcellen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stratum spinosum

A

Stekelcellenlaag
1. Bestaat uit cellen die uitsteeksels (spinae) verbindingen hebben met naburige cellen
2. Stevigheid
3. Bij beschadiging vormt het stratum spinosum nieuwe epidermiscellen, gebeurd onder invloed van histamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de stratum germinativum en wat is het kenmerk?

A

Ook wel kiemlaag genoemd, bestaat uit stratum basale en stratum spinosum

Cellen die het vermogen hebben om te delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

NL naam van stratum basale

A

Basale laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

NL naam van stratum spinosum

A

Stekelcellenlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stratum granulosum

A

Korrellaag
1. Opgebouwd uit één tot vijf lagen cellen
2. Cellen zijn iets afgeplat en bevatten doorzichtige granulae die in een later stadium gebruikt worden bij keratine (hoornstof)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Stratum lucidum

A

Heldere laag
1. Cellen zijn plat en bevatten ze het nog kleurloze voorstadium van keratine (hoornstof)
2. De cellen zijn bezig af te sterven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stratum corneum

A

Hoornlaag
1. Meest oppervlakkige huid
2. Bestaat uit vijftien tot twintig lagen platte en dode cellen vol keratine
3. Deze laag slijt af en vormt een schilferige laag en slijt af door mechanische invloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zet de volgende lagen in de juiste volgorde van externus naar internus

A. Stratum basale
B. Stratum spinosum
C. Stratum corneum
D. Stratum lucidum
E. Stratum granulosum

A

C, D, E, B, A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

NL naam van stratum granulosum

A

Korrellaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

NL naam van stratum lucidum

A

Heldere laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

NL naam van stratum corneum

A

Hoornlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe noem je een verdikking van de stratum corneum?

A

Eelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kenmerk stratum corneum

A

Vijftien tot twintig lagen platte en dode cellen vol keratine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Kenmerk stratum lucidum

A

Bevatten het kleurloze voorstadium van keratine

Cellen zijn bezig met afsterven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Kenmerk stratum granulosum

A

Bevatten doorzichtige granulae welke in een later stadium gebruikt worden bij vorming van keratine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is keratine?

A

Hoornstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Kenmerken stratum basale

A

Verankerd in het basaalmembraan

Huidstamcellen

Melanocyten (pigmentcellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Kenmerken stratum spinosum
Verbindingen via uitsteeksels (spinae) met naburige cellen Zorgt voor de stevigheid Celdeling onder invloed van histamine bij beschadiging
26
Wat zijn huidlijsten?
De geribbelde opperhuid op handpalm, vingertoppen, voetzolen en teentoppen
27
Hoe krijgt de epidermis zuurstof en voedingsstoffen?
Vanuit de bloedvaten van de dermis
28
Functie epidermis
Slijtfunctie
29
Handhaven van de gezondheid en functionaliteit van de huid Structurele ondersteuning Voedingsstoffen en zuurstof Zintuigelijke waarneming en thermoregulatie
Functie dermis
30
Welke twee lagen bevinden zich in de dermis?
Stratum papillaire en stratum reticulare
31
Kenmerken stratum reticulare
Hoog gehalte aan collagene vezels Hieraan is de huid rekbaar en veerkrachtig
32
Hoe word de huidskleur bepaald?
Door de hoeveelheid melanine die door melonocyten (pigmentcellen) word gevormd Iemand met een donkere huidkleur heeft veel melanine in het stratum spinosum
33
Waaruit bestaat de dermis?
1. Bindweefsel 2. Lymfevaten 3. zenuwen 4. huidsensoren 5. Ook zijn er ingezonken epidermale structuren te vinden
34
Waarom is het letten op de splijtrichting belangrijk bij het maken van een incisie (snede)?
Om zo min mogelijk vezels door te snijden, zodat het weefsel zich weer goed kan herstellen zonder littekenweefsel In de lengterichting van de ruitfiguren = weinig collagene vezels geraakt
35
Kenmerken stratum papillaire
Hoog gehalte aan collagene en elastische vezels Vele uitstulpingen papillae dermis, waarmee de dermis in de epidermis is verankerd In de papillae bevinden zich bloedvaten, zenuwen en huidsensoren
36
Herstel van een huidwond
1. Beschadigde cellen geven signalen af waardoor mastocyten (mestcellen) erop af komen 2. Produceren histamine (weefselhormoon) 3. Kapotte cellen schiden histamine af = lokaal bloedvatvernauwing 4. Er worden macrofagen ingezet (opeters) 5. Stollingscascade gestart 6. Na enkele uren is er een stolsel en is het beschadigde deel afgesloten 7. Stamcellen migreren vanuit het stratum basale en omringen het beschadigde gebied 8. Fibroblasten in het bindweefsel van de dermis beginnen met herstel van het weefsel onder de epidermis
37
Warmte isolator Stootkussen Reserve voorraad voor brandstof
Functie subcutis
38
Kenmerk losmazig bindweefsel in subcutis
De huid is verschuifbaar
39
Kenmerk collegene bindweefselstrengen vanuit dermis > subcutis > algemene fascie
De huid is niet verschuifbaar
40
Kenmerk onderhuidsvetweefsel in subcutis
Groot aantal vetcellen
41
Benoem epidermale structuren (5)
1. Haren 2. Nagels 3. Borstklieren 4. Zweetklieren 5. Talgklieren
42
Locatie subpapillaire netwerk
Tussen stratum reticulaire en stratum papillaire
43
Subepitheliale venenplexus
Veneuze deel van het subpapillaire vaatnetwerk
44
Locatie cutane vaatnetwerk
Tussen subcutis en dermis
45
Locatie fasciale vaatnetwerk
Tussen algemene fascie en subcutis
46
Zijn er in de epidermis bloedvaten aanwezig?
Nee
47
Hoe word de epidermis van voeding voorzien?
Gebeurd vanuit de dermis en de subcutis omdat ze doorbloed zijn
48
wat zijn de drie vaatnetwerken op niveau?
1. Diepst gelegen fasciale vaatnetwerk 2. Middelste cutane vaatnetwerk 3. Meest oppervlakkig subpapillaire vaatnetwerk
49
Fasciale vaatnetwerk
1. Diepst gelegen 2. Tussen algemene fascie en subcutis 3. Arterieel vaatnetwerk
50
Cutane vaatnetwerk
1. Middelste vaatnetwerk 2. Tussen subcutis en dermis 3. Arterieel vaatnetwerk 4. Bestaat uit aftakkingen van het fasciale vaatnetwerk
51
Subpapillaire vaatnetwerk
1. Meest oppervlakkig 2. Tussen stratum reticulaire en stratum papillaire (dermis) 3. Veneuze deel ligt hoger dan de arteriële deel
52
Subepitheliale venenplexus
Veneuze deel van het subpapillaire vaatnetwerk
53
Waar in de huid liggen capillairen?
Onder de basale laag van de epidermis Rondom klieren, haarfollikels en huidsensoren
54
Wat zijn precapillaire sfincters?
Kleine kringspiertjes die bepalen welke capillairen openstaan
55
Wat zijn arterioveneuze anastosomen?
Verbindingen tussen venen en arteriën zonder capillairen
56
Waar bevinden zich arterioveneuze anastomosen?
Tussen de drie vaatnetwerken
57
Gemiddelde kerntemperatuur
Gemiddeld 37 graden
58
Gemiddelde schiltemperatuur
Gemiddeld 33 graden Afhankelijk van omgevingstemperatuur en eigen warmteproductie
59
Wat is warmteproductie?
De productie van warmte op celniveau door middel van celstofwisseling Hoe hoger de activiteit van de celstofwisseling hoe meer warmte
60
Welk orgaan produceert veel warmte?
De lever
61
Functie warmteafgifte
Oververhitting van inwendige organen tegen gaan Handhaving van schiltemperatuur
62
Benoem de 4 manieren van warmteafgifte
1. Warmte-uitstraling 2. Warmtegeleiding 3. Verdamping 4. Luchtstroom
63
Welke manieren van warmteafgifte werken niet meer bij omgevingstemperaturen boven de 37 graden of onvoldoende bij zware lichaamsinspanning?
1. Warmte uitstraling 2. Warmte geleiding
64
De precapillaire sfincters in de dermis papillen staan open voor voeding van dermis en stratum basale van epidermis De AVA’s in het subpapillaire netwerk staan open, dus veel warmte-afgifte De AVA’s in diepere huidlagen zijn dicht
Normale temperatuur
65
De precapillaire sfincters in de papillen van de dermis gaan dicht De AVA’s in het subpapillaire netwerk gaan dicht, de druk in de arteriën wordt hoger en het bloed moet dus langs diepere lagen
Te koud
66
De precapillaire sfincters in de dermis papillen staan open voor voeding van dermis en stratum basale van epidermis De AVA’s in het subpapillaire netwerk staan open, dus veel warmte-afgifte De AVA’s in diepere huidlagen zijn dicht Transpireren
Te warm
67
Oorzaken te koude lichaamstemperatuur
1. Te veel warmteverlies 2. Te weinig warmteproductie
68
Oorzaken te warme lichaamstemperatuur
1. Te weinig warmteverlies 2. Te veel warmteproductie
69
Subfebriel
Verhoging 37,5-38
70
Hyperpyrexie
> 41 graden
71
Hyperthermie
> 38 graden
72
Febris
Koorts
73
Oorzaak hyperpyrexie
Pyrogenen
74
Oorzaak hyperthermie
Niet pathologisch, disbalans tussen warmteproductie en warmteafgifte
75
Oorzaken febris
Toxinen van bacteriën Ontstekingen Allergieën, auto-immuunreactie Tumormetastasen Opruim reactie na bloeding of bloedtransfusie
76
Functie febris
Allerlei reacties verlopen sneller Versterkt het effect van interferonen Stimuleert de fagocytose Stimuleert de aanmaak van antilichamen Versnelt het weefselherstel
77
Wat is pallor?
Bleekheid van de huid
78
Wat is icterus?
Een ophoping van bilirubine
79
Wat is een gecompliceerde wond?
Een wond waarvan het herstel blijft steken in de reactiefase bijv. door infectie, door een slechte voedingstoestand of een slechte doorbloeding
80
Litteken trekt strak samen rondom het gewricht waardoor het niet meer beweegbaar is
Contracturen
81
Remodelleringsfase is te heftig
Keloïd/ hypertrofisch litteken
82
Waar zitten de capillairen het meest in de huid?
Vooral net onder de basale laag van de epidermis
83
Twee routes van bloed door de huid
1. Kleine stroom via capillairen om de (epi) dermis en de tructuren te voeden 2. Grote stroom dia oppervlakige AVA'S rechtstreeks naar de subepitheliale venus plexus, belangrijk voor de temperatuurregulatie AVA'S in diepere lagen zitten dan dicht
84
Definitie wonden
De samenhang in een weefsel is verbroken door de inwerking van geweld
85
Histamine
1. uit beschadigde wonden komt histamine vrij
86
Voorbeelden te benoemen van een uitwendige wond
De huid is beschadigd 1. Snijwond, steek of schot 2. Bijt, schaaf, scheur = avulsie 3. Amputatie 4. Brandwond en bevriezing 5. Drukwond = decubitus 6. Ulcus = zweer
87
Voorbeelden te benoemen van een inwendige wond
Huid is nog heel' 1. Contusie = kneuzing 2. Distorsie = verstuiking (gewricht) (opgerekt) 3. Luxatie = ontwrichting (geschuerd gewricht) 4. Ruptuur = scheur (organen, pees of spier) 5. Fractuur = botbreuk fissuur = barstje in bod
88
Complicaties bij wondgenezing
Chronische wond Het herstel blijft steken in de reactiefase Door: micro-organisme (infectie) slechte voedingstoestand, slechte doorbloeding
89
Versterkte wondgenezing
Remodellering is te heftig Keloid = hypertrofisch litteken (overmatige groei) Contracturen
90
Decubitus
1. Aanhoudende durk en/of schuifkrachten 2. Weefsel ontvangt te weinig zuurstof en voeding waardoor weefselbeschadiging
91
Risicofactoren decubitus
1. Bedlegerig of stoel gebonden 2. Gevoelsverlies (verlamming) 3. Slechte algehele conditie (longziekten, hartfalen, anemie of koorts)
92
Verdamping
Werkt ook als de omgeving > 32 graden Vocht op de huid trekt veel warmte uit het lichaam
93
Werkt alleen als de omgeving temp kouder is dan het lichaam
Straling, geleiding en stroming
94
Rood worden bij warmte of blozen is het gevolg van: Bloedvatvernauwing in de lederhuid. Bloedvatverwijding in de epidermis (opperhuid). Bloedvatverwijding in de lederhuid. Bloedvatvernauwing in de epidermis (opperhuid)
Bloedvatverwijding in de lederhuid.
95
De lichaamstemp word geregeld vanuit de ....
Hypothalamus
96
In welke laag van de huid zitten de pigmentcellen?
De kiemlaag of te wel stratum germinativum = stratum basale en stratum spinosum
97