AFP 9 Spijsvertering Flashcards

1
Q

Functie spijsverteringstelsel

A

Voedsel verteren, voedsel zodanig bewerken dat de voedingsstoffen opgenomen kunnen worden in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 6 voedingsstoffen?

A
  1. Suikers
  2. Vetten
  3. Eiwitten
  4. Mineralen
  5. Vitaminen
  6. Water
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar gebruikt het lichaam de voedingsstoffen voor?

A
  1. Bouwstoffen
  2. Brandstoffen
  3. Hulpstoffen ter ondersteuning van de stoifwisseling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn koolhydraten?

A
  1. Suikers
  2. Carbohydraten
  3. Sachariden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de functie van koolhydraten?

A

Energievoorzienig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn polyachariden?

A

Lange suiker molecuul en vormen een keten
(6 kantjes)

Bijvoorbeeld zetmeel (amylum) en glucogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Disachariden

A

Lange polysachariden worden geknipt en houden 2 kantjes disachariden over

Bijvoorbeeld: Maltose, sacharose, lactose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Monosachariden

A

Helemaal stuk, losse moleculen

Bijvoorbeeld: Glucose, fructose en galactose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Afbraak van koolhydraten

A
  1. Amylase knipt zetmeelketen in disachariden (maltose)
  2. Maltase splitst de maltosemolecuul in twee glucosemoleculen
  3. Lactase splitst lactose in glucose en galactose (1 molecuul)
  4. Sacharase splitst sacharose in glucose en fructose (1 molecuul)

Word stuk geknipt door enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn lipiden?

A

Vetten en vetachtige stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de kenmerken van lipiden?

A

Onoplosbaar in water, veel energie

Kunnen als brandstof gebruikt worden (minder schoon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Triglyceridemolecuul

A

Triglyceriden
Bestaat uit 1 glycerol en 3 vetzuren

Verzadigd of onverzadigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat breekt het enzym lipase af?

A

Lipiden

Knipt de vetzuren los van het glycerol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de functie van eiwitten (proteïne)?

A
  1. Bouwstof
  2. Handhaving COW
  3. Belangrijke rol bij verschillende lichaam functies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Monopeptide

A

Lange eiwit keten met een vaste volgorde aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een ander woord voor monopeptide?

A

Aminozuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat breekt het enzym protease af?

A

Aminozuren/ proteïnen

Protease knipt de proteïne stuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Functie van mineralen

A

Handhaving KOW

(zout)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Elektrolyten

A

Zouten opgelost in het bloed:

  1. Kalium
  2. Natrium
  3. Chloride
  4. Fosfor
  5. Calcium
  6. Magnesium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Spoor elementen

A

Zijn chemische elementen die in kleinere hoeveelheden nodig zijn dan elektrolyten

  1. Fluor
  2. Jodium
  3. Koper
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vitaminen

A

Ingewikkelde organische verbindingen onmisbaar in enzymsystemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Vet oplosbare vitaminen

A

A, D, E, K

Worden in vet opgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Water oplosbare vitaminen

A

B en C

Kunnen dus in het bloed worden opgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Functie water (4)

A
  1. Bouwstof
  2. Oplosmiddel
  3. Warmtebuffer
  4. Transport
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is de functie van amylase?
Amylase is het enzym dat zetmeel (amylum) kan afbreken
26
Wat is de kleinste vorm van lipiden en waar bestaat deze uit?
Triglyceriden Bestaat uit 1 glycerol en 3 vetzuren
27
Functie en kenmerk van lipiden (2)
Energievoorziening Onoplosbaar in water
28
Functie spijsverteringstelsel
1. Opname van voedsel uit het uitwendige milieu 2. Mechanisch verkleining en menging van het voedsel (kauwen en kneden) 3. Chemische bewerking door enzymen (vertering) 4. Vervoer van voedsel door het spijsverteringskanaal (peristaltiek) 5. Overdracht van voedingstoffen aan het bloed (resorptie) 6. Uitscheiding van onverteerde en onverteerbare stoffen (feces)
29
Zet de volgende structuren in de juiste volgorde van externus naar internus; (opbouw van de wand) A. Submucosa B. Muscularis (kringspieren en longitudinale spieren) C. Muscularis mucosae D. Mucosa E. Serosa (peritoneum)
E, B, A, C, D
30
Mucosa
Slijmvlies, binnenste laag. Epitheel laag die aan het lumen grenst
31
Functie mucosa (2)
Zorgt als glijmiddel voor het voedseltransport Beschermt de wand tegen de chemische inwerking van spijsverteringssappen
32
Functie van muscularis mucosae
Zorgt ervoor dat het maagsap dat in de kliertjes gemaakt wordt naar buiten gespuwd kan worden dun laagje glad spierweefsel
33
Submucosa
Relatief dikke bindweefsellaag met bloedvaten, lymfevaten, lymfatisch weefsel en zenuwen In de submucosa liggen de groter klieren van de mucosa ingezonken
34
Serosa
Is het viscerale blad van het buikvlies Peritoneum
35
Functie os of cavum oris
Eten, fijn kauwen
36
Functie pharynx
Slikken
37
Functie oesophagus
Slokdarm, Transport naar de buikholte van voedsel
38
Functie ventriculus of gaster
1. Tijdelijke opslag van voedsel 2. Kneden en vermengen van het voedsel met maagsap 3. Vertering van eiwitten door het enzym pepsine dat optimaal werkt in een zure omgeving (ph=1,5) 4. Afweer van het lichaam doordat veel ziekteverwekkers door het zure maagsap wordt gedood In de maag vind nog geen resorptie plaats voor in de bloedbaan
39
Functie duodenum met pancreas en vesica fellae
Verteren
40
Functie jejunum en ileam (dunne darm)
1. Kneden en transport van voedsel 2. Vertering, er is speeksel en maagsap aan toegevoegd en in het duodenum komt er gal en pancreas sap erbij en in de dunne darm komt er darmsap bij (ileum) Sappen zitten vol enzymen (verschillende soorten asa) die alle grote moleculen uit de voedingsstoffen klein knippen zodat het voedsel verteert word 3. Opname van voedingsstoffen in jejunum en ileum worden alle nuttige voedingsstoffen opgenomen door de darmwand heen in de bloedbaan
41
Functie hepar
Verwerking
42
Functie colon
1. Transsport van voedsel (onverteerbare resten) 2. Opslag en afvoer 3. Resorptie van water (voedsel word ingedikt)
43
Functie anus
uitscheiding
44
Mondholte in 2 delen verdelen
1. Vestibulum oris = buiten het gebit (tussen de tanden en de lippen 2. Cavitas/vacum oris = achter het gebit
45
Bekleding van cavum oris
Meerlagig, niet verhoornd plaveiselepitheel
46
Palatum durum
Hard gehemelte (voor)
47
Palatum molle
Zacht gehemelte (achter)
48
Arcus palatoglossus
Gehemeltebogen
49
Tonsilla palatina
Keelamandel
50
Arcus palatopharyngeus
Pharynxbogen
51
Uvula
Huig
52
Tonsilla palatina
Keelamandel
53
Tonsilla pharyngaelis/ adenoid
Neusamandel
54
Tonsilla lingualis
Tongamandel
55
Kruising van voedselweg en ademweg
Pharynx
56
Dentes incisivi
Totaal 8 4 snijtanden onder en 4 boven
57
Dentes canines/cuspidatus
4 hoektanden
58
Dentes premolares
8 Kleine kiezen. In elk kwadrant 2
59
Dentes molares
3 grote kiezen in elk kwadrant
60
Hoeveel gebitselementen heb je in totaal?
32 gebitselementen
61
Wat zit er rondom de mond?
Speekselklieren, totaal 6 paar.
62
Waaruit bestaat speeksel?
Is een vochtige substantie met daarin een enzym voor amylase En amylase breekt dus in de mondholte al de koolhydraten af
63
Uit welke drie delen bestaat de dunne darm?
1. Duodenum 2. Jejunum 3. Ileum
64
Wat is verteren?
Klein knippen van grote moleculen (asa) enzym
65
Benoem de verschillende colon delen
1. Colon caecalis = caecum (blinde darm) 2. Colon ascendens 3. Colon transversum 4. Colon Descendens 5. Colon Sigmoideam (bocht) 6. Colon rectalis = rectum
66
Papil van vater
Hier monden twee buizen uit 1 buis komt uit de alvleesklier/pancreas en de andere uit de lever Papil van vater komt in de bocht uit van het duodenum (twaalfvingerig darm)
67
Functies hepar (lever)
Functies: Verwerking van vetten Verwerking van suikers Verwerking van eiwitten Opslag van vatamines Afbraak van schadelijke stoffen Productie van gal Productie van warmte
68
Pancres (alvleesklier)
1. Exocriene klier: buis naar uitwendige milieu 2. Endocriene klier: maakt hormonen, gaat niet naar uitwendige milieu maar wordt afgegeven aan de bloedbaan.
69
Waar word gal gemaakt?
In de lever en gaat naar de papil van vater Gal is een afval product van de lever
70
Functie van galblaas en galwegen
Galblaas: opslagplaats gal en indikken van galvloeistof Galwegen: vervoeren van gal
71
Galwegen van boven naar beneden
1. Ductus hepaticus (afvoerbuis uit lever) 2. Ductus cysticus (zijtak naar galblaas) 3. Vesica fellae (galblaas) 4. Ductus Choledochus (gezamelijke buis) 5. Papil van Vater (komt uit in het duodenum)
72
Wat gaat erin en eruit bij de leverhilus
Erin: A hepatica (zuurstofrijk) uit truncus coeliacus en v portae vanuit maag en darmen Eruit: Ductus hepaticus naar de papil van Vater
73
Wat is de enterohepatische kringloop?
De circulatie van galzuren van de lever naar achtereenvolgens de galblaas en galwegen, de dunne darm en via poortader terug naar de lever
74
Vertering van voedsel
1. Speeksel met amylase voor koolhydraten 2. Maagsap met protease voor eiwitten 3. Gal met lipase voor vetten 4. Pancreassap met veel asen 5. Darmsappen zit veel asen
75
Naar welke organen gaat de truncus coeliacus
Bovenbuik Maag, duodenum, pancreas en milt
76
A. mesenterica superior (2e aftekking aorta)
Naar dunne darm en de helft van de dikke darm
77
A. mesenterica inferior (3e aftakking aorta)
Naar laatste deel van de colon (begint halve wege bij het colon transfersum)
78
Wat is het peritoneum?
buikvlies Peritoneum viscerale = binnenblad Peritoneum parietale = buitenblad
79
Welke organen liggen intra peritoneaal?
Maag, jejenum en ileum, colon transversum, colon sigmoideum
80
Welke organen liggen retroperitoneaal?
Pancreas, duodenum, nieren, ascendens colon, inferior vena cava, aorta, descendens colon, ureter
81
Mesenterium
De dubbele laag peritoneum heet mesenterium. Daartussen lopen takjes van de a. mesenterica. Naar de dunne darm (en de helft van de dikke darm) de a mesenterica superior Naar het laatste deel van de colon de a. mesenterica inferior
82
Subperitoneaal
Colon rectalis = onder het buikvlies
83
Waarom is de excavatio rectovesicalis/ recto-uterina belangrijk in de praktijk?
Bij een bloeding zal het bloed zakken naar het laagste deel in de buikholte
84
Wat is een andere naam voor de excavatio recto-uterina?
De ruimte van Douglas
85
Hoeveel procent van de galzure zouten worden uitgescheiden in de faeces?
5% van de galzure zouten worden uitgescheiden in het faeces
86
Waar liggen de galwegen t.o.v het peritoneum?
Intraperitoneaal
87
Waar ligt de vesica fallae t.o.v het peritoneum?
Intraperitoneaal
88
Waar ligt de hepar t.o.v het peritoneum?
Intraperitoneaal
89
Waar ligt de pancreas t.o.v het peritoneum?
Retroperitoneaal
90
Waar ligt de colon caecalis/ caecum t.o.v het peritoneum?
Intraperitoneaal
91
Waar ligt de colon sigmoideum t.o.v het peritoneum?
Intraperitioneaal
92
Waar ligt het colon ascendens t.o.v het peritoneum?
Retroperitoneaal
93
Waar ligt het colon descendens t.o.v het peritoneum?
Retroperitoneaal
94
Waar ligt het colon transversum t.o.v het peritoneum?
Intraperitioneaal
95
Waar ligt de duodenum t.o.v het peritoneum?
Retroperitoneaal
96
Waar liggen het jejunum en ileum t.o.v het peritoneum?
Intraperitoneaal
97
Waar ligt de gaster t.o.v het peritoneum?
Intraperitoneaal
98
In welke ruimte bevindt zich de oesophagus?
In het mediastinum