AFP 3 Cellen, weefsels en tumoren

Question 1

Wat is een ander woord voor de celademhaling?

Answer 1

Aerobe dissimilatie

Question 2

Wat is anaerobe dissimilatie? Waar vindt dit o.a. plaats?

Answer 2

Verbranding zonder zuurstof
Glucose > energie + melkzuur + water

In de spieren als ze veel arbeid moeten verrichten en de ademhaling niet voldoende zuurstof aan de cellen beschikbaar stelt

Question 3

Wat is een minder “schone” aerobe dissimilatie? Wanneer vindt dit plaats?

Answer 3

Vetten + zuurstof > energie + water + koolstofdioxide + afvalstoffen

Als er geen glucose beschikbaar is

Question 4

Wat is de formule van de verbranding van glucose?

Answer 4

Glucose + zuurstof > energie + water + koolstofdioxide

Question 5

Hoe wordt ATP opgeladen?

Answer 5

ADP + P + energie > ATP

Question 6

Benoem de bouw van een cel (5)

Answer 6

Celmembraan
Cytoplasma
Nucleus met DNA
Ribosomen
Mitochondriën

Question 7

Functie ribosoom

Answer 7

In de losse ribosomen worden eiwitten gesynthetiseerd voor de cel zelf

In de vastzitten ribosomen worden eiwitten gesynthetiseerd die bedoeld zijn voor gebruik buiten de cel

Question 8

Functie mitochondrieën

Answer 8

Belangrijk voor het produceren van energie

De inhoud bestaat uit enzymen die voor de celademhaling zorgen

Ze maken ATP en kunnen ADP opladen tot ATP

Question 9

Wat is de nucleus?

Answer 9

Het grootste organel van de cel welke alle stofwisselingsactiviteiten aanstuurt in de cel.

Het bevat het DNA, eiwit dat alle genetische eigenschappen van de mens bevat

Question 10

Functie celmembraan

Answer 10

Schermt de intracellulaire ruimte af van het omringende milieu in de extracellulaire ruimte

Het constant houden van de intracellulaire samenstelling

Question 11

Hoe ziet een celmembraan eruit?

Answer 11

Semi- permeabel
Dubbele laag fosfolipiden
Hydrofobe staart
Hydrofiele kop

Question 12

Wat is cytoplasma?

Answer 12

De volledige inhoud van een cel met uitzondering van de nucleus bestaand uit water met o.a. eiwitten, koolhydraten, vetten en zouten zijn opgelost

Question 13

Hoe word het waterige bestanddeel van de cel genoemd?

Answer 13

Cytosol

Question 14

Wat is een andere naam voor de opbouwstofwisseling?

Answer 14

Anabolisme/ assimilatie

Question 15

Wat is een andere naam voor de afbraakstofwisseling?

Answer 15

Ketabolisme/ dissimilatie

Question 16

Wat is ketabolisme?

Answer 16

Grote moleculen worden afgebroken tot kleinere

Energie komt vrij

Question 17

Wat is anabolisme?

Answer 17

Kleine moleculen worden samengevoegd tot grotere

Dit kost energie

Question 18

Functie enzymen

Answer 18

Alle biochemische reacties in de cellen vinden plaats met behulp van enzymen, deze laten de reactie (sneller) verlopen

Question 19

Kenmerken van enzymen

Answer 19

Altijd eiwitten
Worden door het lichaam zelf gemaakt
Reactiespecifiek
Temperatuurspecifiek
Zuurgraadspecifiek
Worden niet zelf verbruikt of chemisch veranderd
Hebben vaak een co-enzym nodig
Worden meestal benoemd naar de reactie die ze beïnvloeden

Question 20

Wat is een co-enzym?

Answer 20

Een bepaalde stof die meehelpt om de reactie goed te laten verlopen

Question 21

Membraaneiwitten die aan weerskanten uitsteken

Answer 21

Membraanporiën

Question 22

Membraaneiwitten die er aan de buitenkant of in het cytoplasma uitsteken

Answer 22

Receptoreiwitten

Question 23

Twee vormen van passief transport

Answer 23

Osmose en diffusie

Question 24

Diffusie

Answer 24

Stoffen die zich verplaatsen van een plek met een hoge concentratie naar een plek met een lage concentratie

Question 25

Osmose

Answer 25

Het verplaatsen van water van een plek met een hoge concentratie naar een lage concentratie

Question 26

Welke soorten osmotische druk bestaan er?

Answer 26

KOD = kristalloïd COD = colloïd (proteïne)

Question 27

Twee vormen van actief transport

Answer 27

Enzymatische pomp Blaasjestransport

Question 28

Vormen van blaasjestransport

Answer 28

Endocytose: van buiten naar binnen Exocytose: van binnen naar buiten Fagocytose: bij vaste deeltjes Pinocytose: bij vloeistof

Question 29

Hoe verloopt de eiwitsynthese? (7)

Answer 29

1. Zodra er behoefte is gaat er een signaal naar de kern 2. Daar wordt het stukje DNA opgeritst 3. Het DNA- molecuul splijt in tweeën, mRNA 4. mRNA beweegt via een porie naar het cytoplasma en gaat aan een ribosoom vast zitten 5. In het cytoplasma zweven losse stukjes tRNA rond die elk bestaan uit een triplet 6. Het tRNA gebruikt het mRNA weer als mal en zet het bijbehorende aminozuur op de juiste plaats 7. Het eiwit is aan elkaar geregen, laat los van het ribosoom en is klaar voor gebruik

Question 30

Fases van gezonde groei- en celdeling

Answer 30

Delingsfase Groeifase: cel groeit uit tot een grote cel met meer celorganellen Functionele fase: cel krijgt definitieve vorm en functie

Question 31

Hoelang leven cellen?

Answer 31

Ongeveer 120 dagen

Question 32

Kenmerken epitheel

Answer 32

Geen tussenstof Niet doorbloed Via basaal membraan verbonden aan het onderliggende weefsel Vormt deklaag of klier

Question 33

Functie epitheel

Answer 33

Beschermende functie Transport functie Opname = resorptie Uitscheiding = secretie

Question 34

Waar zit mesotheel?

Answer 34

Vliezen rond longen, hart en buikorganen

Question 35

Kenmerken van plaveiselepitheel

Answer 35

Platte cellen

Question 36

Welke twee soorten meerlagigplaveiselepitheel ken je?

Answer 36

Verhoornend Niet verhoornend (slijmvliezen)

Question 37

Wat is overgangsepitheel?

Answer 37

Speciaal soort elastisch epitheel bestaande uit twee lagen

Question 38

Kenmerken steunweefsel

Answer 38

Veel tussenstof/ matrix

Question 39

Functie steunweefsel

Answer 39

Verbindend, steunend en verzorgend

Question 40

5 soorten bindweefsel + functie

Answer 40

Straf, stevige collagene vezels: Sterk (pezen) Elastisch, elastine vezels: veerkrachtigheid (slagaderen) Reticulair, reticuline vezels: zeef (lymfeknopen) Losmazig, weinig vezels: opvulling Vetweefsel: weinig vezels met fagocyten: isolatie, brandstof, steun

Question 41

3 soorten kraakbeenweefsel + functie

Answer 41

Hyalien, collagene vezels: Glad soepel (gewrichten) Elastisch, elastine vezels: Vervormbaar (neus) Vezellig, collagene vezels: Drukbestendig (wervels)

Question 42

Wat is de matrix van kraakbeenweefsel?

Answer 42

Chondrine

Question 43

Wat is de matrix van botweefsel?

Answer 43

Kalkzouten, harde tussenstof

Question 44

Kenmerken spierweefsel

Answer 44

Goed doorbloed en intensieve stofwisseling Actine- en myosinefilamenten schuiven in elkaar, myofibrillen en dus de spiercellen worden korter

Question 45

Kenmerken gladspierweefsel

Answer 45

Langzame contractie Onvermoeibaar Onwillekeurig

Question 46

Kenmerken dwarsgestreept spierweefsel

Answer 46

Snelle contractie Vermoeibaar Willekeurig

Question 47

Kenmerken hartspierweefsel

Answer 47

Dwarse streping Snelle contractie Snel moe, maar gaat lang mee Onwillekeurig

Question 48

Waaruit bestaat zenuwweefsel?

Answer 48

Geleidingscellen en steuncellen

Question 49

Functie neuron

Answer 49

Prikkel opvangen Geleiden en overdragen

Question 50

Benoem de onderdelen van een neuron + functie

Answer 50

Cellichaam met dendrieten = prikkel opvangen Axon/ neuriet = prikkel geleiden Synaps = prikkel overdragen

Question 51

Maligne tumoren

Answer 51

Carcinoom Sarcoom Blastoom Melanoom Glioom Lymfoom

Question 52

Tumor uitstekend boven het oppervlak

Answer 52

Poliep

Question 53

Weefsel carcinoom + metastase

Answer 53

Dekweefsel Metastase meestal lymfogeen

Question 54

Weefsel sarcoom + metastase

Answer 54

Steun- of spierweefsel Metastase meestal hematogeen