Afwijkingen Flashcards

1
Q

stoothoornen

A

staan teveel naar boven en naar voor en dus gevaarlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

slofhoornen

A

teveel naar beneden gericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

houten tong

A

verdikt en verhard wegens een schimmelinfectie, meestal niet te genezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gladde tong

A

een erfelijk gebreik waarbij te kleine en schaarse aanwezigheid verhoornde tongpapillen
> bemoeilijkt het grazen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

melksleuf of gespleten schoft

A

melktypisch

te weinig gespierdheid tussen de schouderbladen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hazenleger

A

deuk achter de bovenste hoek van het schouderblad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zadelrug

A

soms door te snelle jeugdgroei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

karperrug

A

bij dikbillen samengaand met afhangend kruis en bijna inherent aan het type
> bij melkkoeien wijst het meer op achterbeenletsels en dus slijtage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

opgetrokken buik

A

navelstreek is iets minder ontwikkeld en de schaamstreek is duidelijk onvoldoende ontwikkeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hangbuik

A

hangt diep door n is onvoldoende breed,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

trommelzucht

A

pensovervulling

door gasophoping sterk opgezette linkerflank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

heupigheid

A

wanneer de heupbeenuitsteeksels sterk uitsteken

teken van grofheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

spits kruis

A

versmalt te snel thv de dijbeenderen en de zitbeenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

dakvormig kruis

A

te smal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

koekoeksgaten

A

beiderzijds van staart een holte tussen zitbeenkbobbels kruis en staartinplanting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hellend kruis

A

te weinig ruimte voor de uier

leidt gemakkelijk tot ongewenste standen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

varkenskruis

A

helt sterk af en is ook te smal tussen de zitbeenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

rond kruis

A

is smal vooraan en achteraan en breder in het midder met daarop een goede gespierdheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wilduier

A

klein, weinig klierweefsel, meestal lange grove haren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

vet- of vleesuier

A

groot genoeg, maar de uier is te ver of bevat te veel bindweefsel
tgv langdurige uierontsteking; de hoeveelheid klierweefsel is dus te beperkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

spitse uier

A

hangt laag door maar is te kort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hanguier

A

goed ontwikkelde uier die echter te diep doorhangt wegens verzwakkingen van de ophangbanden,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

scheve uier

A

1 kwartier geeft minder melk dan het overeenkomstige kwartier door ontsteking of enig ander letsel

24
Q

onkant uier

A

1 kwartier geeft helemaal geen melk

25
Q

buikuier

A

de voorkwartieren zijn meer ontwikkeld dan de achterst

26
Q

schenkeluier

A

de voorkwartieren zijn duidelijk veel minder ontwikkeld dan de achterkwartieren

27
Q

geitenuier

A

een extreme schenkeluier met in veel gevallen te grote tepels

28
Q

gespleten uier

A

de begrenzing van ieder kwartier is duidelijk te zien en tussen d 2 uierhelften ligt in de lengte een groef

29
Q

taaimelkse koeien

A

te lage melksnelheid

gevoeliger voor uierontsteking

30
Q

te hoge melkbaarheid

A

tepelopening is niet goed afgesloten

> melk lekt > gevaar op mastitis

31
Q

driespeen, tweespeen

A

1 of 2 tepels laten geen melk door

aangeboren of dichtgroeien na verwonding of knobbeltje bindweefsel

32
Q

bijtepels

A

1 of 2 kleine tepels achter de vier normale

33
Q

vleestepels

A

lange en dikke tepels die de tepelhuiders te vel vullen zodat de melking niet vlot verloopt

34
Q

potloodtepels

A

lange en dunne tepels die de tepelhouder onvoldoende vullen zodat lucht in de tepelhouder kan binnendringen en deze afvalt

35
Q

bolvormige tepl

A

kort en dik

moeilijk melkbaar

36
Q

flevormige tepel of windtepel

A

lang en slap, met een smallere basis

37
Q

geitenspeen

A

normale lengte maar sterk vergrote basis

38
Q

versmolten tepels

A

2 tepels ontstaan uit een gemeenschappelijke basis

39
Q

steekspeen

A

naar buiten en/of naar voor gericht

40
Q

tepelrozet

A

door te lang blindmelken wordt het endotheel van de tepelkanaaluiteinde naar buiten gezogen
kan wratweefsel rond slotgat ontstaan

41
Q

cryptorchidie en monorchidie

A

onuitgezakte teelballen

42
Q

onderontwikkelde teelballen

A

regemaatig te zient

43
Q

pneumovagina

A

wegens een scheur is de vulva niet meer gesloten en kan lucht binnendringen

44
Q

prolapsus vaginae

A

een deel van de bovenste vaginawand is uitgezakt en komt naar buiten
verergerd bij iedere dracht en leidt tot vervroegde afvoer

45
Q

doorlopend verlies

A

wit, niet doorschijnend slijm, of erger, etter wegens ontsteking in de diepere geboortenwegen

46
Q

pantoffelklauwen

A

breed en lang

zowel binnen als buitenklauw zijn te groot

47
Q

kruisklauwen of schaarklauwen

A

de binnen- en buitenklauwtoppen groeien over elkaar heen

48
Q

snavelklauwen

A

het teengedeelte is naar boven gedraaid

49
Q

posthoornklauwen of rolklauwen

A

de erge vorm van snavelklauwen

50
Q

kurkentrekkerklauw

A

de buitenste klauw van het achterbeen!!!!
is sterk vervormd door een torsie van de zachtere binnenwand naar onder en van de zool naar buiten.
er kan een diepe bloeding optreden die besmet kan worden (blein of zoolzweer0 waarbij de etter een uitweg zoekt

51
Q

spreiklauwen

A

de 2 klauwen staan te ver uiteen

treden gemakkelijk kwetsuren en infecties tussen de tussenklauwspleten op

52
Q

varkensklauwn

A

lang en smal met lage hielen

53
Q

bokkenklauwen

A

kort en steil met een smalle zool en een verhoogde hiel

54
Q

stalklauwen of volvoetigheid

A

overdreven veel hoorn op de zoolvlakte

vaak bij stalstaande dieren

55
Q

tyloma of tussenklauwwoekering

A

huid tussen de 2 klauwen is verdikt

56
Q

slechte hoornkwaliteit

A

brokkelig, scheuren enzo

57
Q

kniezwam

A

een woekering van het bindweefsel aan de voorzijde van de knie na herhaalde kneuzind