ah bundel 3 Flashcards

(38 cards)

1
Q

wat is reflecteren?

A

=nadenken over hoe je te werk ging
–> bewust worden van je handelen, welke keuzes je maakt

–> belangrijk om objectief te reflecteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is evalueren

A

beoordelen van je resultaten
–> goed/ niet goed
–> verwachtingen vergelijken met hoe het gelopen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

reflectieve basishouding

A

= belangrijk om kwaliteit zorg te bevorderen
–> Dit kan als reflecteren onderdeel wordt van dagelijks werk
–> Steeds afvragen of wat je doet bijdraagt aan kwaliteit van leven cliënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is zelfreflectie

A

= stilstaan bij eigen functioneren
–> om handelen bij te sturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

refelcteren over (2)

A

persoonlijk functioneren
–> wie ben ik
–> hoe voelde ik me hierbij
–> doelen

beroepsmatig handelen
–> wat moet ik tijdens stage maken
–> nadenken over methodisch handelen
–> professioneel handelen verbeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

je kan reflecteren over? (3)

A

1) vaardigheid of attitude
2) een gebeurtenis of situatie
3) jezelf als deel van een organisatie/ team

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

voor wat staat de STARR-methode

A

1) situatie
2) taak
3) actie
4) resultaat
5) reflectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

situatie?

A
  • wat gebeurde er
  • wat was de aanleiding
  • waar speelde het zich af
  • wanneer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

taak ?

A
  • wat was je taak
    -wat was je rol
    -wat wilde je bereiken
  • wat werd er van je verwacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

actie

A
  • wat hoorde, zei, deed, voelde je
  • hoe pakte je het aan
  • hoe werd op je gereageerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

resultaat

A
  • hoe liep het af
  • hoe reagerende de anderen op het resultaat
  • wat kwam er uit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

reflectie

A

-Hoe vond je dat je het deed
-Was je tevreden met je resultaat
-Wat is de essentie van wat je geleerd hebt
-Wat zou je de volgende keer eventueel anders doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het reflectiemodel van Korthagen
(andere naam)

A

= spiraal model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

spiraalmodel is gebaseerd op

A

= leercyclus van Kolb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

leerstijlen volgens Kolb (4)

A

1) denker
2) doener
3) dromer
4) beslisser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

denker

A
  • Leert het beste door te kijken / analyseren
  • Houd van feiten en theorie en probeert dit samen te vatten in duidelijk overzicht
17
Q

doener

A
  • Gaat liever direct aan de slag
  • Onderzoekt liefst hoe iets werk door te onderzoeken/ experimenteren
18
Q

dromer

A
  • Kijkt liever in de plaats dan te proberen
  • Oefent het eerst na het is voorgedaan, en doet dit na
  • Bekijkt vanuit verschillende kanten
19
Q

besisser

A
  • Denkt na over hoe iets werkt in praktijk
  • Wil een duidelijk stappenplan/ schema,… en werkt er praktisch aan
  • Voert graag opdrachten uit
  • Geen afwachtende houding
20
Q

kernwoorden korthagen (5)

A

1) ervaren
2) terugblikken
3) bewustwording
4) leerdoelen / alternatieven
5) toepassen

21
Q

ervaren?

A
  • wat was de situatie?
  • wat gebeurde er?
  • wat was de aanleiding?
  • waren er betrokkenen bij?
  • waar speelde het zich af?
  • wanneer?
22
Q

terugblikken

A
  • wat wilde je?
  • wat deed je?
  • wat dacht je?
  • wat voelde je?b
23
Q

bewuswording

A
  • Wat is nu je belangrijkste probleem?
  • Wat is je belangrijkste vraag?
  • Wat is de samenhang tussen denken/voelen/willen/denken?
  • Welke conclusies kun je trekken uit fase 2?
  • Waarvan ben je je bewust geworden?
24
Q

leerdoelen/ alternatieven

A
  • Wat ga jij ondernemen?
  • Wat ga je anders doen?
  • Is je leerdoel concreet genoeg?
  • Zijn er belemmeringen voor je om het leerdoel te bereiken?
25
toepassen
pas dit nu toe
26
constructief
opbouwend = communicatie is opbouwend
27
destructief
iemand neerhalen
28
we reageren vanuit (2)
1) gevoel --> Gebaseerd op emoties (eerst doen , erna nadenken) 2) overtuigingen
29
reflecteren zorgt voor
- Zelfkennis vergroten --> Eigen waarden en normen - Bewust worden van emotie in situatie - Inzicht krijgen in je denken
30
reflecteren over eigen handelen
zelfreflectie
31
wat heb je nodig om aan zelfreflectie te doen
zelfdiscipline
32
voordelen zelfreflectie (2)
1) op ieder moment gebruiken 2) bewust bezig zijn met eigen ontwikkeling
33
2 refelctiemodellen
1) STARR methode 2) refelctiemodel van korthagen
34
wat doet starr methode
geeft inzicht / hoe je die hebt aangepakt
35
waar wordt STARR vaak gebruikt
reflectieverslag
36
kothagen gebruik je niet eenmalig maar als een
cyclisch proces
37
redenen slecht reageren in situatie (2)
- niet nadenken = handelen door emoties - van iest uigaan = overtuigingen
38