algemeen Flashcards
(28 cards)
1
Q
uitstekent
A
ausgezeichnet
2
Q
strijkijzer
A
Bügeleisen
3
Q
ruzie
A
Streik
4
Q
vreselijk
A
schrecklich
5
Q
kout
A
kalt
6
Q
hout
A
Holz
7
Q
sneeuw
A
Schnee
8
Q
schaatse
A
Schlittschuhfahren
9
Q
graag
A
gerne
10
Q
cijfer
A
Ziffer
11
Q
neus
A
Nase
12
Q
leuk
A
schön
13
Q
deur
A
Tür
14
Q
moeilijk
A
schwer, schwierig
15
Q
makkelijk
A
leicht, einfach
16
Q
nooit
A
niemals
17
Q
ooit
A
nie
18
Q
hooikoorts
A
Heuschnupfen
19
Q
gooien
A
werfen
20
Q
peer
A
Birne
21
Q
vuur
A
Feuer
22
Q
schop
A
Schaufel
23
Q
deel van het lichaam
A
Körperteil
24
Q
kantoor
A
Büro
25
verschillend(e)
verschiedene
26
stoptrein
S-Bahn
27
dagelijks
täglich
28
iedere dag
Jeden Tag