Alle begrippen Flashcards

(59 cards)

1
Q

adsorptie

A

Het hechten van moleculen van een gas of vloeistof aan het oppervlak van een vaste stof of vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Arbeid

A

De hoeveelheid energie die wordt omgezet door een kracht, afhankelijk van de grootte en van de kracht en de verplaatsing in de richting van de kracht, eenheid Nm (Newton meter), wat gelijk is aan Joule (J).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Atoom

A

kleinste als zodanig herkenbare bouwsteen van een scheikundig element

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Autosomen

A

de niet-geslachtschromosoom, bij de mens 22 paar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Celkern

A

deel van de cel wat betrokken is bij de regeling van cel processen en het opslaan van de genetische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

chromosoom

A

drager van de erfelijke informatie in de celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dactyloscopisch punt

A

een bepaald typicum dat zich op een bepaalde locatie van een vingerafdruk bevindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

DNA

A

deoxyribo-nucleic-acid. Het belangrijkste bestanddeel van een chromosoom dat
gecodeerde erfelijke informatie bevat in de vorm van genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

DNA-kenmerk

A

het aantal herhalingen op een bepaalde hypervariabele locus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

DNA-mengprofiel

A

een DNA-profiel gemaakt van DNA afkomstig van meer dan één persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

DNA-profiel

A

een weergave (grafisch of in cijfers) van de DNA-kenmerken van tien
hypervariabele loci en het geslachtskenmerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Empirisch

A

proefondervindelijk, op waarneming uit experimenten of ervaring gebaseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

endotherm proces

A

proces waarbij voortdurend energietoevoer nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

exotherm proces

A

proces waarbij energie vrijkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

forensisch onderzoek

A

sporenonderzoek dat gedaan wordt ten behoeve van de
bewijsvoering van een strafrechtelijk onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gen

A

deel van een chromosoom dat de erfelijke informatie voor één erfelijke eigenschap
bevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

geslachtschromosomen

A

het X- en Y-chromosoom. Deze bepalen het geslacht van een
individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoofdpatroon

A

globaal figuur in het patroon van de papillairlijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoofdprofiel

A

een uit een mengprofiel afgeleid DNA-profiel, dat de DNA-kenmerken
weergeeft van de persoon van wie het meeste celmateriaal in het sample afkomstig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hydratatie

A

omringing van (opgeloste) ionen door watermoleculen, aangegeven met notatie
(aq).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hypervariabel gebied

A

een deel van het niet-coderend DNA dat bestaat uit zich herhalende
korte stukjes, bijvoorbeeld de herhaling CCTG-CCTG-CCTG-CCTG.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ion

A

een atoom of molecuul met een elektrische lading veroorzaakt door een gebrek aan, of
overschot van, één of meer elektronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

karyogram

A

een afbeelding van een complete set van de chromosomen van een cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

katalysator

A

een stof die de snelheid van een chemische reactie verhoogt, zonder hierbij
zelf verbruikt te worden.

25
kinetische energie
een vorm van energie die een lichaam/voorwerp heeft doordat het beweegt, eenheid Joule (J).
26
locus
bepaalde plaats op het DNA. Men spreekt van één locus over een plaats die op beide chromosomen van een paar voorkomt.
27
loopvloeistof
de vloeistof die als mobiele fase wordt gebruikt bij vloeistofchromatografie.
28
luminescentie
het verschijnsel dat licht (elektromagnetische straling, fotonen) wordt uitgezonden wanneer atomen overgaan van een hogere energietoestand naar een lagere.
29
luminol
een organische verbinding met een bijzondere eigenschap: bij oxidatie van luminol komt energie vrij in de vorm van zichtbaar licht.
30
mengsel
meerdere stoffen bij elkaar.
31
mobiele fase
een gas of vloeistof bewegend langs een stationaire fase tijdens chromatografie.
32
molecuul
groep van niet-metaal atomen verbonden door atoombindingen.
33
nevenprofiel
een uit een mengprofiel afgeleid DNA-profiel, dat de DNA-kenmerken weergeeft van een persoon wiens celmateriaal niet het meest aanwezig was in het sample.
34
niet-coderend DNA
het deel van het DNA dat niet codeert voor erfelijke eigenschappen, het bevat geen genen. In dit deel van het DNA bevinden zich de hypervariabele gebieden die gebruikt worden bij forensisch DNA-onderzoek.
35
nucleotide
bouwsteen van DNA.
36
Onvolledig DNA-profiel
een incompleet DNA-profiel, waarbij de informatie over de DNA-kenmerken van één of meerdere loci ontbreekt.
37
papierchromatografie
een variant van vloeistofchromatografie waarbij papier de stationaire fase vormt.
38
papillairlijn
lijnvormige verhoging van de huid.
39
periodiek systeem der elementen
rangschikking van alle bekende atoomsoorten (elementen) volgens opklimmend atoomnummer, onderverdeeld in 7 (horizontale) perioden en 18 (verticale) groepen.
40
pH
maat voor zuurgraad van een oplossing.
41
polaire atoombinding
een polaire atoombinding is een binding tussen niet-metaalatomen waarbij door verschil in elektronegativiteit het centrum van de positieve lading (δ+) niet samenvalt met het centrum van de negatieve lading (δ-).
42
polymerase kettingreactie (PCR)
een techniek om van kleine hoeveelheden DNA specifiek delen te vermeerderen tot er voldoende van is om het verder te analyseren.
43
primer
een klein stukje DNA, rond de 30 nucleotiden, dat gebruikt wordt als startpunt van de PCR.
44
rate of flow (Rf)
de relatieve meeloopsnelheid van een stof met de loopvloeistof.
45
reagens
een stof die wordt gebruikt om de aanwezigheid van een andere stof aan te tonen.
46
slagas
een explosief chemisch mengsel gebruikt in de patronen van vuurwapens dat door hevige trilling tot ontbranding kan komen.
47
soortelijke geleidbaarheid
de mate waarin een bepaald materiaal elektrische stroom kan geleiden, weergegeven als evenredigheidsconstante σ, eenheid Siemens per meter (S/m).
48
stationaire fase
een vaste stof (of vloeistof gehecht aan vast dragermateriaal) waarop hechting plaats kan vinden tijdens chromatografie.
49
STR (Short Tandem Repeat)
zie hypervariabel gebied. (een deel van het niet-coderend DNA dat bestaat uit zich herhalende korte stukjes, bijvoorbeeld de herhaling CCTG-CCTG-CCTG-CCTG).
50
Typica
kenmerkende details in het patroon van de papillairlijnen.
51
Vanderwaalsbinding
ook wel ‘molecuulbinding’; zwakke binding tussen moleculen onderling.
52
verzilting
het geleidelijk toenemen van het zoutgehalte van de bodem, grondwater of oppervlaktewater.
53
vingerafdruk
de persoonsspecifieke afdruk van een vinger achtergelaten op een voorwerp, ontstaan door resten van huidvet en zouten uit transpiratievocht.
54
waterstofbrug
aantrekkingskracht tussen moleculen met polaire O-H en N-H bindingen.
55
wel-coderend DNA
het deel van het DNA dat codeert voor de erfelijke eigenschappen, bestaat uit genen.
56
wet van Hardy-Weinberg
wet uit de populatiegenetica die stelt dat de frequenties van genotypen en allelen in een populatie constant blijven, mits de populatie voldoet aan een aantal voorwaarden.
57
wrijving
een weerstandkracht die ontstaat wanneer twee oppervlakken langs elkaar schuiven, eenheid Newton (N).
58
zout
een verbinding die is opgebouwd uit positieve en negatieve ionen.
59
zuivere stof
één chemische stof met een aantal specifieke, constante stofeigenschappen.