Alle begrippen - Kwalitatief Flashcards

(128 cards)

1
Q

Onderzoek dat begint met de gegevens en vervolgens generaliseert of theoretische veralgemening produceert uit de gegevens (bottum up benadering). heeft meestal betrekking op de toekomst en wordt vaak gekozen als er weinig literatuur over je onderzoeksonderwerp te vinden is. Observatie - Data verzamelen - Patroon ontdekken - Hypothese/theorie formuleren

A

Inductief onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Systematische, inductieve benadering van kwalitatief onderzoek die suggereert dat onderzoekers conceptuele relaties uit data moeten extrapoleren in plaats van testbare hypothesen te formuleren op basis van bestaande theorie. Dit is geen theorie, maar het is een methode voor het analyseren van kwalitatieve data om een theorie te creëren. Extrapoleren = op basis van gegevens verwachtingen uitspreken over iets waarvan je geen gegevens hebt

A

Grounded theory

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een steekproefstrategie waarbij gevallen doelbewust worden geselecteerd op basis van kenmerken die hen onderscheiden van andere gevallen.

A

Doelgerichte steekproeftrekking (purposive sampling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer nieuw materiaal (interviews, observaties, antwoorden) geen nieuwe inzichten opleveren en alleen maar versterken wat de onderzoeker al weet.

A

Verzadiging (saturation)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Onderzoek dat theorie tracht op te bouwen uit “verrassingen” in empirische gegevens

A

Abductief onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Onderzoek met een “top down” benadering, waarbij de theorie of hypothese de gegevensverzamelingsstrategie en -analyse stuurt. Deze benadering komt veel meer gebruikelijker bij kwantitatief onderzoek dan bij kwalitatief onderzoek.

A

Deductief onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Eén van de vier rollen die een onderzoeker kan aannemen wanneer hij veldwerk verricht; als waarnemer vertelt de onderzoeker de mensen dat hij wordt geobserveerd, maar hij neemt geen deel aan de activiteiten en levens van proefpersonen.

A

Observer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Eén van de vier rollen die een onderzoeker kan aannemen wanneer hij veldwerk verricht; als een … observeert de onderzoeker mensen die niet weten dat zij worden geobserveerd of bestudeerd.

A

Covert observer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Observatiemethode waarbij de onderzoeker een checklist en tijdlijn voor het observeren van verschijnselen volgt.

A

Systematische observatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zorgt ervoor dat alle onderwerpen besproken worden, maar is niet zo strict als een gestructureerd interview.

A

Topiclijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar hoort dit bij:

1: Amplificatory (toelichting) - meer diepte in onderzoek krijgen
2: Exploratory (verkenning) - vragen naar onderliggende gevoelens van respondent
3: Explanatory (verklaring) - redenen waarom achterhalen
4: Clarificatory (verduidelijking) - verduidelijking vragen over woorden, taal etc

A

Inhoudelijke vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Soort vraag waar je meer diepte in onderzoek krijgt

A

Amplificatory (toelichting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Soort vraag waar je naar onderliggende gevoelens van respondent vraag

A

Exploratory (verkenning)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Soort vraag waar je redenen achterhaalt waarom iets zo is

A

Explanatory (verklaring)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Soort vraag waar je verduidelijking vraagt over woorden, taal etc

A

Clarificatory (verduidelijking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een techniek voor het stellen van vervolgvragen die onderzoekers van gebruikerservaringen gebruiken om deelnemers te motiveren dieper in te gaan op een onderwerp waarover de onderzoeker meer wil.

A

Probing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Je hangt bepaalde labels (codes) aan tekstfragmenten. Deze codes geven aan wat het hoofdthema is van dat fragment.

A

Open coderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Verfijnen en onderscheid maken tussen concepten die al bestaan. De concepten indelen in categorieën en overkoepelende codes. Dit is een proces van telkens veranderen en uiteindelijk komen hieruit een aantal hoofdcategorieën naar boven die je gebruikt in je theorie.

A

Axiaal coderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Theorie bouwen op de hoofdcategorieën die je gevonden hebt. Relaties en verbindingen aanbrengen in de data.

A

Selectief coderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Om codes te organiseren.

A

Coding stripes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar hoort dit bij:

1: Data management en voorbereiding
2: Doornemen en reduceren van de data
3: Coderen van de data
4: Memo’s schrijven
5: Construeren en toetsen van modellen

A

Stappen kwalitatieve data analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar hoort dit bij:

1: Data importeren - kan allerlei soorten data: tekst, foto’s
2: Coderen van de data - labels geven aan tekstdelen
3: Organiseren van codes - kan op verschillende manieren

A

NVivo stappen om data te analyseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

losse codes samengevoegd in een aantal hoofdcodes die bepaalde thema’s weergeven. Je kijkt naar relaties tussen verschillende codes.

A

Axiaal coderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar hoort dit bij:

1: Forming - bij elkaar komen, gezamenlijk doen, geen structuur
2: Storming - hoe gaan we het doen, regels vaststellen
3: Norming
4: Performing - uitvoeren gesprek, kan dat structuur niet werkt -> storming
5: Adjourning - uit elkaar gaan, doel bereikt

A

Fasen van een focusgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Twee focusgroepen tegelijk. Eén groep in gesprek, je switcht van groepen.
Two-way focusgroep
26
Twee moderatoren met verschillende taken: praktisch en inhoudelijk
Dual moderator
27
Twee moderatoren. Brengt discussie in gang dmv tegengesteld standpunt in nemen.
Dueling moderator
28
Trek jezelf terug als moderator, laat een respondent leiding nemen
Respondent moderator
29
Uitdagen om meer te vertellen: stilte laten vallen, ongericht aanmoedigen, doorvragen, reflectie/samenvatting
Probes
30
Intro nieuw onderwerp
Prompts
31
Afwijken van je doel van je onderzoek. Voorkomen door topiclist
Scope creep
32
Participanten vertonen niet hun normale gedrag vanwege aanwezigheid onderzoeker
Reactiviteit of Hawthorne
33
Direct zichtbaar, objectief, duidelijk, beschrijvend. Bv aantal woorden in artikel
Manifest
34
Niet direct zichtbaar, zit interpretatie bij, diepere betekenis. Bv manier van voorstellen context krantenbericht
Latent
35
Data - analyse - theorie geformuleerd op basis van data
Inductie
36
Theorie - analyse - data bevestigd of ontkracht theorie
Deductief
37
Waar hoort dit bij: 1: Fitness - theorie is passend in veld 2: Understanding - theorie is begrijpbaar voor gebruikers 3: Generality - theorie is geldend in meerdere situaties 4: Control - theorie geeft controle
Criteria voor een theoretisch model
38
Observeer methode: Wat gebeurt er op welk moment en met wie?
Primary
39
Je data laten lezen aan een medeonderzoeker, en diegene zegt 'ik lees dat dit en dit gaande is'. Dus fieldnotes laten lezen/observeren door een derde.
Secundary
40
Observeer methode: Wat jouw gevoel erbij is, je hebt dit niet feitelijk geobserveerd, bv 'ik voelde mij hier vrolijk bij worden'
Experiental
41
Niet direct observeerbaar, maar wel van invloed. Bv normen over hoe je je gedraagt in organisatie.
Circumstancial & background
42
De toepassing van bevindingen uit kwalitatief onderzoek op populaties of omgevingen buiten de specifieke doelgroep (externe validiteit)
Empirische generalisatie
43
Het genereren van theoretische concepten uit de bevindingen van een kwalitatief onderzoek.
Theoretische generalisatie
44
Bevindingen generaliseren naar de gehele populatie waaruit de steekproef getrokken is.
Representatieve generalisatie
45
Bevindingen generaliseren naar andere populaties of omgevingen dan die van de steekproef.
Inferentiële generalisatie
46
Trekken van theoretische stellingen, principes of verklaringen uit de bevindingen voor een meer algemene toepassing.
Theoretische generalisatie
47
Onderdeel van interne validiteit. Dit is het afleiden van hypotheses bij het ene deel van de data en dit testen en controleren bij een ander deel.
Constant comparative method / checking accuracy of fit
48
Onderdeel van interne validiteit. Dit is het analyseren van afwijkende zaken of uitschieters en ervoor zorgen dat deze geen apart categorie krijgen. Dit kan door specifieke individuele verschillen te zoeken die de uitschieter verklaren.
Deviant case analysis
49
Gebruik van meerdere methoden, bv kwalitatief en kwantitatief
Methodetriangulatie
50
Meerdere verzamelingsmethoden, bv observaties en interviews
Datatriangulatie
51
Meerdere onderzoekers, analisten om de data te interpreteren
Analyse/onderzoekerstriangulatie
52
Data bekijken vanuit verschillende theoretische perspectieven
Theorietriangulatie
53
Het teruggeven van de onderzoeksresultaten aan de respondenten om te controleren of de juiste interpretatie is gedaan.
Respondent validatie
54
De onderzoeker verzamelt niet alleen gegevens over het onderzoeksobject, maar besteed ook aandacht aan de invloed die voorlopige hypothesen en de eigen aanwezigheid kunnen hebben op de dataverzameling en de analyse.
Reflexiviteit
55
Waar hoort dit bij: 1: Positionaliteit, subjectiviteit en reactiviteit aan het licht brengen 2: Vertrouwen, gelijkheid, integriteit en respect voor participant stimuleren 3: Professionele kennis, zelfreflectie en zelfbewustzijn ontwikkelen bij onderzoekers 4: Framework bieden voor onderzoek 5: Helpt om dicht bij de data en literatuur te blijven en niet af te gaan op een bepaalde interpretatie
Reflexiviteit
56
Plausibel. Het vertrouwen dat kan worden gesteld in de waarheid van de onderzoeksresultaten. Geloofwaardigheid stelt vast of de onderzoeksbevindingen plausibele info uit de oorspronkelijke gegevens van deelnemers gegevens en correcte interpretatie zijn van de oorspronkelijke opvattingen van de deelnemers.
Credibility
57
Stabiel. De stabiliteit van de bevindingen in de tijd. Betrouwbaarheid betreft de evaluatie van de bevindingen door de deelnemers, interpretatie een aanbevelingen van het onderzoek dat alle worden ondersteund door de gegevens zoals ontvangen van deelnemers aan het onderzoek.
Dependability
58
Niet beïnvloed door onderzoeker. De mate waarin de bevindingen van het onderzoek studie door andere onderzoekers kunnen worden bevestigd. Bij de bevestigbaarheid gaat het erom vast te stellen dat gegevens en interpretaties van de bevindingen geen hersenspinsels zijn van de onderzoeker, maar duidelijk uit de gegevens zijn afgeleid.
Confirmability
59
Brede context. De mate waarin de resultaten van kwalitatief onderzoek kunnen worden overgebracht naar andere contexten of settings met andere respondenten. De onderzoeker vergemakkelijkt het oordeel over overdraagbaarheid door een potentiële gebruikt dmv thick description
Transferability
60
Waar hoort dit bij: 1: Veel data verzamelen: prolonged engagement, persistent observation, data/methoden triangulatie, member check 2: Inbedden in literatuur
Credibility kwaliteit verzekeren
61
Onderdeel van credibility. Blijvende aanwezigheid tijdens observatie van lange interviews of langdurige betrokkenheid in het veld met deelnemers. Voldoende tijd investeren om vertrouwd te raken met de setting en context, en om de gegevens te leren kennen om rijke gegevens te verkrijgen.
Prolonged engagement
62
Onderdeel credibility. Het identificeren van de kenmerken en elementen die het meest relevant zijn voor het probleem of kwestie, waarop je je op details zult richten.
Persistent observation
63
Onderdeel credibility. Terugkoppeling van gegevens, analytische categorieën, interpretaties en conclusies aan de leden van de groepen van wie de gegevens oorspronkelijk werden verkregen. Het versterkt de gegevens, vooral omdat de onderzoeker en de respondenten de gegevens met verschillende perspectieven bekijken.
Member check
64
Waar hoort dit bij: 1: Audit trail 2: Overlappende methoden - data triangulatie 3: Stapsgewijze replicatie - onderzoeker triangulatie
Dependability kwaliteit verzekeren
65
Onderdeel van dependability. Transparante beschrijving van de onderzoeksstappen vanaf de start van een onderzoeksproject tot de ontwikkeling en rapportage van de bevindingen. De verslagen van het onderzoekstraject worden gedurende het onderzoek bijgehouden.
Audit trail
66
Waar hoort dit bij: 1: Audit trail 2: Reflexiviteit
Confirmability kwaliteit verzekeren
67
Waar hoort dit bij: 1: Empirische en theoretische transferability (fit tussen data en bestaande theorieën) 2: Thick description 3: Theoretical sampling
Transferability kwaliteit verzekeren
68
Onderdeel van transferability. Het beschrijven van niet alleen het gedrag en ervaringen, maar ook hun context, zodat het gedrag en ervaringen betekenis krijgen voor een buitenstaander.
Thick description
69
Waar hoort dit bij: 1: Betrouwbaarheid betreft consistentie (op data niveau en onderzoeksniveau) 2: Kwalitatieve dataverzameling is onderzoeker afhankelijk 3: Lastig hard te maken in kwalitatief onderzoek
Redenen waarom kwalitatief onderzoek niet betrouwbaar is
70
Waar hoort dit bij: | Topic lijst, database, uitgewerkte data, data analyses (codes, matrix), memo's.
Oplossingen voor het 'niet betrouwbaar zijn van kwalitatief onderzoek'
71
Waar hoort dit bij: 1: Validiteit betreft juistheid 2: Kritiek op dataverzameling in kwalitatief onderzoek 3: Ingebed in filosofie
Waarom kwalitatief onderzoek niet valide is
72
Waar hoort dit bij: | (Data)triangulatie, thick description
Oplossingen voor het 'niet valide zijn van kwalitatief onderzoek'
73
In hoeverre heeft de manier van onderzoeken het onderzoek gestuurd? Is methodologisch, theoretisch. Tracht te achterhalen waar bevindingen hun oorsprong vinden.
Epistemologische reflexiviteit
74
Waar hoort dit bij: - Aannames identificeren: hoe dacht ik over de participanten voorafgaand onderzoek? - Achtergrond uiteenzetten: hoe is mijn achtergrond van invloed op hoe ik kijk naar het vraagstuk? - Emotionele band met deelnemers: heeft mijn band met participanten gezorgd dat ik bepaalde vragen (niet) stelde? - Fysieke omgeving en logistiek: wat is de invloed geweest van setting van onderzoek op dataverzameling? - Methodologische invloeden: hoe zijn we gekomen tot elk aspect van de gekozen methodologie?
Reflexiviteit inbouwen
75
Waar hoort dit bij: Vereist totale alertheid op gedrag/keuzes onderzoek. Niet realistisch om constant alert te zijn op alles en dit leidt af van het eigenlijke doel. Maar wel nodig om na te streven.
Limitaties reflexiviteit
76
Data moet gemakkelijk te vinden zijn
Findable
77
Voor mensen en machines moet het mogelijk zijn om toegang te krijgen tot gegevens
Accessible
78
Om sneller ontdekkingen te doen en nieuwe inzichten te verwerven, moeten onderzoeksgegevens gemakkelijk kunnen worden gecombineerd met andere datasets, toepassingen en workflows
Interoperable
79
Onderzoeksgegevens moeten klaar zijn voor toekomstig onderzoek en toekomstige verwerking, zodat het vanzelfsprekend is dat dat bevindingen kunnen worden gerepliceerd en dat nieuw onderzoek effectief voortbouwt op reeds verworven, eerdere resultaten.
Reusable
80
Proefpersonen moeten behandeld worden als autonome personen, mogen zelf weten of ze meedoen aan onderzoek
Principe van respect (ethische principes)
81
Onderzoekers van tevoren na moeten gaan of proefpersonen risico's oplopen of voordelen krijgen van het onderzoek
Principe van humaniteit (ethische principes)
82
Balans tussen mensen die meedoen aan onderzoek en de mensen die voordelen krijgen van het onderzoek
Principe van rechtvaardigheid (ethische principes)
83
Waar hoort dit bij: 1: Informed consent 2: Vrijwillige deelname 3: Vertrouwelijkheid 4: Anonimiteit
Ethische kwesties bij het uitvoeren van onderzoek
84
Waar hoort dit bij: 1: Pseudo-intimacy gerelateerd aan onderzoeksonderwerp 2: Script deviation (inadvertent disclosure) ongerelateerd aan onderzoeksonderwerp 3: Participant's agenda 4: Undue intrusion 5: Onderzoeker beschermen
Ethische kwesties bij kwalitatief onderzoek
85
Onderdeel ethische kwestie kwalitatief onderzoek. Een participant moet van tevoren goed weten wat er verwacht wordt en hoe de setting is. Anders kan het zo zijn dat hij het gevoel van echte intimiteit en vertrouwen krijgt en meer info deelt dan hij daadwerkelijk wil.
Pseudo-intimiteit
86
Onderdeel ethische kwestie kwalitatief onderzoek. Onbedoelde openbaring van zaken. Mensen gaan dingen delen die helemaal niet van toepassing zijn op het onderzoek; mogelijk hebben deze dingen schadelijke gevolgen voor de persoon zelf of zijn omgeving. Dit kan reden zijn om het vertrouwen te schaden en toch hulp te zoeken.
Script deviation
87
Waar hoort dit bij: - Focus op consequenties van actie - Afwegen kosten en baten, kijken naar het grotere geheel - A heeft geen recht om het medicijn te stelen. De actie van A levert geen betere uitkomst voor de maatschappij op
Perspectief op ethiek vanuit utilitaristen (teologie)
88
Waar hoort dit bij: - Uitgaande van altijd en overal geldende regels - Kijkt naar de actie - A stal het medicijn en het is zeer simpel: stelen is fout, te allen tijde, wat A deed is fout
Perspectief op ethiek vanuit universalism (deontologie)
89
Waar hoort dit bij: - Een goed persoon doet goede dingen - Focus op degene die de actie uitvoert, niet op de actie - Persoon A is van nature (g)een goed persoon. Wat A deed is daarom (niet) goed
Perspectief op ethiek vanuit Virtue ethics
90
Waar hoort dit bij: - Afgaande op eerdere beslissingen - Afhankelijk van andere situaties welke criteria gebruikt werden om oordelen te vellen - In eerdere situaties werd het afgekeerd als mensen iets stalen, zelfs als het in het belang van anderen was. Daarom is wat A deed fout
Perspectief op ethiek vanuit Casuistry
91
Waar hoort dit bij: - Vooral relevant voor onderzoeksissues - Focus op rol participant - onderzoeker, en de machtsverhouding tussen de mensen - Gezien de rol van A in de maatschappij, is de actie ...
Perspectief op ethiek vanuit Relational ethics
92
Waar hoort dit bij: 1: Prima voor theorie toetsen 2: Precieze resultaten 3: Relatief snel uitvoerbaar 4: Handig om grote groepen te bestuderen 5: Waarde vanuit beleidsmakers
Krachten van kwantitatief onderzoek
93
Waar hoort dit bij: 1: Veel (verborgen) subjectieve keuzes 2: Beperkt beeld 3: Niet vanuit perspectief betrokken 4: Niet goed direct toepasbaar
Zwaktes van kwantitatief onderzoek
94
Waar hoort dit bij: 1: Participanten bepalen beeld 2: Ingebed in sociale context 3: Holistich
Krachten kwalitatief onderzoek
95
Waar hoort dit bij: 1: Lage generaliseerbaarheid 2: Lagere waarde beleidsmakers 3: Tijdrovend 4: Gevoelig voor biases onderzoeker
Zwaktes kwalitatief onderzoek
96
QUAL + QUAN (tegelijkertijd beide methodes toegepast, gelijkwaardig aan elkaar en even belangrijk, even grote rol binnen onderzoek)
Convergent parallel design
97
QUAN -> QUAL (verklarend, verklaring geven van de resultaten van de ene methode middels de andere methode. Bij het kwantitatieve onderzoek komen resultaten naar voren die we niet goed kunnen verklaren en waar we een verklaring voor gaan zoeken door kwalitatieve methode toe te passen)
Explanatory sequential design
98
QUAL + quan of QUAN + qual (de ene methode geeft duidelijk meer expliciete input dan de andere, maar de andere is wel nodig, komen allebei gelijktijdig voor)
Embedded design
99
QUAL -> QUAN (verkennend, je begint met kwalitatief onderzoek, omdat je niet goed weet hoe onderzoeksveld eruit ziet. Dat gaat je input geven om kwantitatieve methode uit te kunnen voeren)
Exploratory sequential design
100
Conclusies sluiten aan op de bevindingen
Interpretive consistency
101
Conclusies passen bij bestaande theorieën
Theoretical consistency
102
Er is intersubjectiviteit met andere onderzoeker en participanten (=verschijnsel dat uitspraken van twee of meer beoordelaars (c.q. Experts) over een onderwerp met elkaar overeenstemmen.)
Interpretive agreement
103
Er is geen andere meer logische verklaringen voor bevindingen
Interpretive disinctveness
104
Beide methoden dragen bij aan conclusies
Integrative efficacy
105
Waar hoort dit bij: 1: Design moet passend zijn - kan je de oz-vraag beantwoorden met design? 2: Design moet gevolgd worden - kwaliteit van methoden adequaat hoog gehouden? 3: Consistentie - sluiten verschillende onderdelen aan op elkaar? 4: Analyses moeten adequaat zijn - kun je met analysetechnieken de oz-vraag beantwoorden?
Criteria designs bij mixed method onderzoek
106
Waar hoort dit bij: 1: Kwalitatief onderdeel niet goed uitgevoerd 2: Steekproeftrekking 3: Kwantitatief onderdeel niet goed uitgevoerd 4: Design inadequaat bij doel 5: Gebrekkige logica voor onderzoek 6: Onvoldoende focus in onderzoek
Uitdagingen mixed methods onderzoek
107
Objectieve onafhankelijke werkelijkheid
Realisme bij ontologie
108
Werkelijkheid gevormd door bewustzijn
Idealisme bij ontologie
109
Objectieve werkelijkheid observeerbaar door menselijke waarnemingen
Kritisch realisme bij ontologie
110
Waar hoort dit bij: 1: Falsificatie 2: Derde-persoonsperspectief 3: Herhaalbaar 4: Controleerbaar 5: Reductionisme 6: Nomothetische kennis - zoeken naar regelmatigheden 7: Typisch passend bij kwantitatief onderzoek
Empirisch-analytische paradigma (positivisme en reaslime)
111
Waar hoort dit bij: 1: Eerstepersoonsperspectief 2: Gericht op interpretatie 3: Actieve constructie van werkelijkheid 4: Holistisch 5: Idiografische kennis - beschrijving van individu 6: Typisch passend bij kwalitatief onderzoek
Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme)
112
Waar hoort dit bij: 1: Onderzoek als "wereldverbeterend" 2: Maatschappijkritisch 3: Samen met participanten: actieonderzoek 4: Empowerment 5: Wederkerige adequaatheid 6: Minder passend bij wetenschappelijk onderzoek
Kritisch-emancipatoir paradigma
113
Empirisch-analytische paradigma (positivisme en realisme). Houdt in dat je telkens probeert je eigen hypothese te ontkrachten, tot je een ware hypothese hebt.
Falsificatie
114
Empirisch-analytische paradigma (positivisme en realisme). Houdt in dat je data verzameld en daar met een helikopter view naar kijkt, wat zie je gebeuren aan verbanden?
Derde-persoonsperspectief
115
Empirisch-analytisch paradigma (positivisme en realisme). Je kunt onderzoek herhalen.
Herhaalbaar
116
Empirisch-analytisch paradigma (positivisme en realisme). Onderzoek is systematisch uitgevoerd waardoor het te controleren valt.
Controleerbaar
117
Empirisch-analytisch paradigma (positivisme en realisme). Houdt in dat je niet de mens als complex geheel meeneemt, maar vermaakt tot set van scores op variabelen die je vooraf hebt bedacht.
Reducionisme
118
Empirisch-analytisch paradigma (positivisme en realisme). Houdt in dat je zoekt naar regelmatigheden, bv je ziet dat wanneer een persoon op de ene variabele hoog scoort, ook op de andere variabele hoog scoort.
Nomothetische kennis
119
Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Houdt in dat onderzoeker probeert te redeneren vanuit de participant.
Eerstepersoonsperspectief
120
Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Hoe interpreteren participanten sociale fenomeen wat de onderzoeker onderzoekt.
Gericht op interpretatie
121
Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Houdt in dat je een compleet beeld verkrijgt.
Actieve constructie van werkelijkheid
122
Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Houdt in dat alles relevant kan zijn, alles wordt meegenomen, mens is een complex geheel.
Holistisch
123
Interpretatieve paradigma (constructivisme en idealisme). Beschrijving van het individu hoe die een situatie meemaakt.
Idiografische kennis
124
Kritisch-emancipator paradigma. Houdt in dat het doel is om een stapje richting een betere wereld te zetten, dit is subjectief en niet voor iedereen hetzelfde.
Onderzoeker als wereldverbeterend
125
Kritisch-emancipator paradigma. Houdt in dat je kritisch kijkt naar maatschappij.
Maatschappijkritisch
126
Kritisch-emancipator paradigma. Houdt in dat je samen met participanten je onderzoek uitvoert.
Samen met participanten: actieonderzoek
127
Kritisch-emancipatie paradigma. Houdt in dat je participant in hun kracht gesteld worden om actie te ondernemen.
Empowerment
128
Kritisch-emancipatie paradigma. Houdt in dat onderzoeker iets betekent voor de respondenten en de respondenten iets betekenen voor de onderzoeker.
Wederkerige adequaatheid