anatomie samenvatting Flashcards

(45 cards)

1
Q

Wat is de relevantie van Anatomie voor sportmassage?

A

 Spieren kennen om volledig te kunnen masseren
 Klacht van sporter kunnen interpreteren (weten welke spier daar loopt en wat de functie van die
spier is, hoe de spier ontlast of getraind zou kunnen worden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onderdelen van de anatomie zijn:

A

 Kinesiologie (beschrijving van bewegingen): in juiste naamgeving om elkaar te kunnen begrijpen
 Osteologie (botten): botpunten, richels, botgroei, aanhechtingspunten van spieren
 Artrologie (gewrichten): vorm en functie van de gewrichten
 Myologie (spieren): naam en functie van de spieren
 Cel- en weefselleer: verschillende soorten weefsel en hun functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ventraal

A

venter = buik: de buikzijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Lateraal

A

lateralis = naar opzij: de buitenzijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Craniaal

A

cranium = schedel: naar het hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Proximaal

A

proximus=dichtbij: dichtbij het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Anterior

A

voorste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Superior

A

bovenste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Radiaal

A

zijde van de radius (duimzijde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Plantair

A

aan de zijde van de voetzool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dorsaal

A

dorsum = rug de rugzijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mediaal

A

medialis=naar ‘t midden de binnenzijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Caudaal

A

cauda=staart naar de staart toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Distaal

A

(distans=verwijderd) van het lichaam af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Posterior

A

achterste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Inferior

A

onderste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ulnair

A

zijde van de ulna (pinkzijde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Palmair

A

aan de zijde van de handpalm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

termen craniaal en caudaal

A

worden gebruikt om de ligging van verschillende punten op de romp aan te
duiden. Bijv. de navel ligt caudaal t.o.v. het sleutelbeen.

20
Q

termen proximaal en distaal

A

worden gebruikt om de ligging van verschillende punten op de ledematen
aan te duiden. Bijv. de pols ligt distaal t.o.v. de elleboog.

21
Q

Homolateraal

A

draaiing zelfde kant (v.b. obliquus internus abdominis)

22
Q

Heterolateraal

A
draaiing tegenovergesteld (v.b. sterno cleidomastoideus + obliquus externus
abdominis).
23
Q

Animaal

A

= bewust = zintuigen + skeletspieren

24
Q

Vegetatief

A

= onbewust = autonoom = organen (ademhaling, spijsvertering, bloedvaten + hartslag)

25
Kenmerken van de anatomische houding zijn?
 Een rechtop gerichte stand van het lichaam  De voeten staan parallel t.o.v. elkaar  De handpalmen zijn naar voren gericht  Het hoofd is rechtop
26
Welke 3 vlakken en 3 assen kunnen door het lichaam worden getrokken?
1. Frontale vlak = dit vlak verdeelt het lichaam in een voor- en achter gedeelte 2. Sagittale vlak = dit vlak verdeelt het lichaam in een linker- en rechter gedeelte 3. Transversale vlak = dit vlak verdeelt het lichaam in een onderste- en bovenste helft 4. Transversale as = deze verloopt van rechts naar links, loodrecht op het sagittale vlak 5. Sagittale as = deze verloopt van voor naar achter, loodrecht op het frontale vlak 6. Longitudinale as = deze verloopt van boven naar beneden, loodrecht op het transversale vlak
27
Frontale vlak
dit vlak verdeelt het lichaam in een voor- en achter gedeelte je kijkt op de voorkant
28
Sagittale vlak
dit vlak verdeelt het lichaam in een linker- en rechter gedeelte je kijkt op de zijkant van de persoon
29
Transversale vlak
dit vlak verdeelt het lichaam in een onderste- en bovenste helft je kijkt vanaf de bovenkant op de persoon
30
Transversale as
deze verloopt van rechts naar links, loodrecht op het sagittale vlak
31
Sagittale as
deze verloopt van voor naar achter, loodrecht op het frontale vlak
32
Longitudinale as
deze verloopt van boven naar beneden, loodrecht op het transversale vlak
33
Bewegingen om de frontale ofwel transversale as
 Anteflexie: in voorwaartse richting naar ventraal |  Retroflexie: in achterwaartse richting naar dorsaal
34
Anteflexie
in voorwaartse richting naar ventraal
35
Retroflexie
in achterwaartse richting naar dorsaal
36
Bewegingen om de sagittale as
 Abductie: afvoeren, van het lichaam af bewegen  Adductie: aanvoeren, naar het lichaam toe bewegen  Pronatie: optillen van de binnenrand van de voet; in de elleboog de handpalm naar beneden draaien  Supinatie: optillen van de buitenrand van de voet; in de elleboog de handpalm naar boven draaien  Lateroflexie: zijwaarts buigen in de wervelkolom
37
Abductie
afvoeren, van het lichaam af bewegen
38
Adductie
aanvoeren, naar het lichaam toe bewegen
39
Pronatie
optillen van de binnenrand van de voet; in de elleboog de handpalm naar beneden draaien
40
Supinatie
optillen van de buitenrand van de voet; in de elleboog de handpalm naar boven draaien
41
Lateroflexie
zijwaarts buigen in de wervelkolom
42
Bewegingen om de longitudinale as
Exorotatie: naar buiten draaien  Endorotatie: naar binnen draaien  Laterorotatie: draaien naar lateraal
43
Exorotatie
naar buiten draaien
44
Endorotatie
naar binnen draaien
45
Laterorotatie
draaien naar lateraal