AntiBIOtica Flashcards

(99 cards)

1
Q

Wat zijn de penicillinen binnen de β-lactam-antibiotica?

A

Benzylpenicilline, Amoxicilline, Amoxicilline/clavulaanzuur, Flucloxacilline, Piperacilline, Piperacilline-tazobactam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke cefalosporinen vallen onder de β-lactam-antibiotica?

A

Cefazoline, Cefuroxime, Ceftriaxon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn carbapenems binnen de β-lactam-antibiotica?

A

Meropenem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vb tetracyclinen?

A

Doxycycline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vb aminoglycosiden?

A

Gentamicine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vbmacroliden?

A

Azitromycine, Claritromycine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vb sulfonamiden/trimethoprim?

A

Co-trimoxazol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vbchinolonen?

A

Ciprofloxacine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de middelen bij urineweginfecties?

A

Nitrofurantoïne, Fosfomycine, Trimethoprim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de middelen bij anaerobe infecties?

A

Metronidazol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen Gram-positieve en Gram-negatieve bacteriën?

A

Gram-positieve bacteriën bezitten een dikke celwand van peptidoglycanen. Gram-negatieve bacteriën hebben een dunnere celwand met daaromheen een extra buitenmembraan van LPS (lipo-poly-saccharides).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn gastro-intestinale bijwerkingen van antibiotica?

A

buikpijn en diarree, veroorzaakt door verstoring van de darmflora door niet-geresorbeerde antibiotica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe worden de meeste antibiotica geklaard?

A

De meeste antibiotica worden renaal geklaard, waardoor de dosis moet worden aangepast bij verminderde nierfunctie (bv. verlagen dosis of verlengen interval).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de interactie tussen antibiotica en coumarines?

A

Alle antibiotica hebben een klinisch relevante interactie met coumarines. Het effect van coumarines wordt indirect versterkt door antibiotica, waarschijnlijk door een verhoogde afbraak van stollingsfactoren tijdens de koortsperiode. De stollingstijd kan toenemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Werkingsmechanisme β-lactam-antibiotica?

A
  • β-lactamring die essentieel
  • bactericide
  • celwand–> dus vooral effectief snel delende bacterien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke bacteriën kunnen resistentie ontwikkelen tegen β-lactam-antibiotica?

A

Bacteriën die enzymen (β-lactamasen) bezitten die de β-lactamring kunnen opensplitsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het werkingsmechanisme van β-lactam-antibiotica?

A

Ze grijpen aan op de synthese van de bacteriële celwand, wat verklaart waarom ze bactericide zijn bij sneldelende bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Tegen welke bacteriën werken penicillinen?

A

Vooral tegen Gram-positieve bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het probleem met benzylpenicilline en amoxicilline tegen Staphylococcus aureus?

A

80-90% van de Staphylococcus aureus-stammen zijn resistent tegen benzylpenicilline en amoxicilline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het middel van eerste keus bij Staphylococcus aureus-infecties?

A

Flucloxacilline, een penicillinase-ongevoelige smalspectrum penicilline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is MRSA?

A

Meticillineresistente Staphylococcus aureus, een stam met een aangrijpingspuntverandering in het penicilline bindend eiwit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat doet de combinatie van penicilline met een β-lactamaseremmer?

A

Het maakt infecties met β-lactamase-resistente bacteriën behandelbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een voorbeeld van een penicilline-combinatie met een β-lactamaseremmer?

A

Amoxicilline met clavulaanzuur en piperacilline met tazobactam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de belangrijkste bijwerkingen van penicillinen?

A

Diarree, overgevoeligheidsreacties (meestal huidreacties) en anafylactische shock.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat gebeurt er vaak bij patiënten met mononucleosis infectiosa en amoxicilline?
90% van de patiënten ontwikkelt een huideruptie.
26
Wat is kruisovergevoeligheid bij penicillines?
Het kan optreden bij <2% van de gevallen met cefalosporinen.
27
Wat zijn gastro-intestinale bijwerkingen van penicillinen?
Diarree, vaak door verstoring van de darmflora door niet-geresorbeerde antibiotica.
28
Wat kan pseudomembraneuze colitis veroorzaken?
Diarree door Clostridiodes difficile bij penicillinegebruik.
29
Welke generatie cefalosporinen heeft een smalspectrum en werkt tegen Gram-positieve bacteriën?
De 1e generatie, zoals cefazoline.
30
Wat is het werkingsspectrum van de 2e generatie cefalosporinen?
wat breder dan 1e generatie, meer gram neg ook. vb cefuroxim
31
Wat is het werkingsspectrum van de 3e generatie cefalosporinen?
- breedspectrum. - vb Ceftriaxon(- en +) - ceftazidim vooral Gram-negatieve bacteriën (inclusief Pseudomonas aeruginosa).
32
Wat is het werkingsspectrum van meropenem?
Meropenem heeft een breed spectrum en is actief tegen bijna alle soorten Gram-positieve, Gram-negatieve en anaerobe bacteriën. (reserve middel bij ESBL, niet MRSA)
33
Wat is het voordeel van flucloxacilline ten opzichte van andere penicillinen?
Flucloxacilline is penicillinase-ongevoelig en effectief tegen Staphylococcus aureus (Penicillinase is een betalactamase)
34
Wat is een typische reactie bij patiënten met lymfatische leukemie en amoxicillinegebruik?
90% ontwikkelt een huideruptie door het gebruik van amoxicilline.
35
Wat gebeurt er als amoxicilline wordt gegeven aan een patiënt met mononucleosis infectiosa?
90% van de patiënten ontwikkelt een huideruptie.
36
Wat is het belangrijkste risico van een anafylactische reactie bij penicillinegebruik?
Het kan leiden tot een acute allergische reactie die levensbedreigend kan zijn, maar de incidentie is laag (0.01-0.04%).
37
Welke generatie cefalosporinen is het meest effectief tegen Pseudomonas aeruginosa?
De 3e generatie cefalosporinen, zoals ceftazidim.
38
Waarom is meropenem niet effectief tegen MRSA?
Meropenem werkt niet tegen MRSA omdat MRSA een verandering in het penicilline bindend eiwit heeft, waardoor het niet reageert op de meeste β-lactam-antibiotica.
39
Wat is het werkingsmechanisme van tetracyclinen?
Tetracyclinen remmen de eiwitsynthese van bacteriën.
40
Tegen welke bacteriën zijn tetracyclinen vooral effectief?
Ze zijn vooral werkzaam tegen Gram-positieve bacteriën en intracellulair voorkomende micro-organismen (zoals Q-koorts, Mycoplasma, Chlamydia).
41
Waarom mogen tetracyclinen niet gebruikt worden tijdens de zwangerschap?
Omdat ze schadelijk zijn voor bot- en tandweefsel, wat de ontwikkeling van het gebit en de botgroei van het kind kan verstoren.
42
Waarom mogen tetracyclinen niet gebruikt worden bij kinderen onder de 8 jaar?
Omdat het kan leiden tot gebitsverkleuring en schadelijke effecten op het bot- en tandweefsel.
43
Welke stoffen verminderen de absorptie van tetracyclinen?
Aluminium, calcium, ijzer en magnesium bevattende preparaten.
44
Hoe kan de interactie tussen tetracyclinen en antacida worden voorkomen?
Door tetracyclinen minimaal 3 uur vóór of 2 uur ná het innemen van antacida in te nemen.
45
Wat moet er gebeuren als doxycycline gecombineerd wordt met ferrofumaraat?
Ferrofumaraat moet tijdelijk stopgezet worden of één van beide middelen moet worden vervangen door een alternatief.
46
Waarom is tetracyclinen niet aanbevolen bij jonge kinderen met een niet-volledig ontwikkeld gebit?
Omdat tetracyclinen zich kunnen ophopen in het gebit en leiden tot permanente verkleuring en hypoplasie.
47
Wat zijn de belangrijkste bijwerkingen van tetracyclinen bij volwassenen?
Diarree, huidreacties en fotosensibilisatie.
48
Wat is het werkingsmechanisme van aminoglycosiden?
Aminoglycosiden blokkeren de interactie tussen mRNA en ribosomen en remmen de eiwitsynthese. bactericide
49
Tegen welke bacteriën zijn aminoglycosiden vooral effectief?
Ze zijn vooral effectief tegen (resistente) Gram-negatieve bacteriën.
50
Welke ernstige bijwerkingen kunnen aminoglycosiden veroorzaken?
Ototoxiciteit (irreversibele doofheid) en nefrotoxiciteit (reversibele nierfunctiestoornis). dus kort mogelijk toedienen!
51
Hoe worden aminoglycosiden toegediend?
Omdat ze niet door de darm worden opgenomen, worden ze parenteraal toegediend.
52
Wat is de therapeutische breedte van aminoglycosiden?
Ze hebben een smalle therapeutische breedte.
53
Wat moet er worden gecontroleerd bij de toediening van aminoglycosiden?
Spiegelbepaling in serum om ototoxische en nefrotoxische doseringen te voorkomen.
54
Wat gebeurt er door nefrotoxiciteit bij aminoglycosiden?
Verminderde nierfunctie, wat kan leiden tot accumulatie van het medicijn en een verhoogd risico op ototoxiciteit.
55
Wat is het werkingsmechanisme van macroliden?
Macroliden remmen de eiwitsynthese van bacteriën door de interactie met ribosomen te blokkeren.
56
Tegen welke bacteriën zijn macroliden effectief?
Ze zijn effectief tegen Gram-positieve bacteriën (s.aureus,pneumokokken) en atypische micro-organismen zoals Legionella, Chlamydia en Mycoplasma.
57
Wat is een nadeel van macroliden?
Ze remmen de afbraak van veel andere geneesmiddelen via CYP3A4, wat kan leiden tot ernstige interacties. (statines)
58
Wat kan er gebeuren bij combinatie van macroliden met andere QTc-verlengers?
Het risico op torsade de pointes kan verhoogd zijn.
59
Hoe beïnvloedt claritromycine CYP3A4?
Claritromycine remt CYP3A4, wat de afbraak van andere geneesmiddelen die door CYP3A4 gemetaboliseerd worden, remt.
60
Wat is het risico van combinatie van claritromycine en statines?
Het risico op statine toxiciteit (rhabdomyolyse) kan toenemen.
61
Wat doet trimethoprim in de bacteriële cel?
Trimethoprim inhibeert de omzetting van dihydrofoliumzuur tot tetrahydrofoliumzuur. met als gevolg een remming van de biosynthese van nucleïnezuren en eiwitten.
62
Wat is het effect van co-trimoxazol (trimethoprim + sulfonamide)?
Het biedt synergisme, waardoor de werkzaamheid vijf- tot tienmaal groter is dan alleen trimethoprim.
63
Wat is het belangrijkste risico van het gebruik van co-trimoxazol?
Het risico van toxische effecten, zoals beenmergsuppressie en verhoogde kans op bloedingen.
64
Wat is de invloed van co-trimoxazol op vitamine K-antagonisten?
Co-trimoxazol kan de afbraak van vitamine K-antagonisten remmen, wat kan leiden tot stijging van de INR en ernstige bloedingen.
65
Wat gebeurt er bij gelijktijdig gebruik van trimethoprim/cotrimoxazol en methotrexaat?
Er is een verhoogde kans op megaloblastaire anemie door onderdrukking van het dihydrofolaatreductase. (beenmergsuppressie/mondulcera)
66
Wat doet trimethoprim in combinatie met ACE-remmers, angiotensine receptor blokkers of spironolacton?
Het kan hyperkaliëmie veroorzaken door remming natriumkanalen en hierdoor minder kalium secretie lichaam uit
67
Wat is het werkingsmechanisme van chinolonen zoals ciprofloxacine?
Ze remmen de DNA-synthese door het bacteriële DNA-gyrase te blokkeren.
68
Tegen welke bacteriën zijn chinolonen effectief?
Ze zijn vooral effectief tegen Gram-negatieve bacteriën.
69
Wat gebeurt er als chinolonen gecombineerd worden met aluminium, calcium, ijzer of magnesium?
De absorptie van chinolonen wordt verminderd door de vorming van onoplosbare complexen.
70
Wat is het effect van chinolonen op het QTc-interval?
Chinolonen kunnen het QTc-interval verlengen, wat het risico op torsade de pointes verhoogt.
71
Wat is de behandeling van een cystitis?
Behandeling kan bestaan uit nitrofurantoïne, fosfomycine of trimethoprim.
72
Welke bacterie is de meest voorkomende oorzaak van urineweginfecties?
Escherichia coli is de meest voorkomende oorzaak.
73
Wat zijn risicofactoren voor urineweginfecties?
Onderliggende aandoeningen zoals prostaathyperplasie, prostatitis, diabetes mellitus, en steenlijden.
74
Wat is de behandeling voor gecompliceerde urineweginfecties?
Gecompliceerde infecties vereisen langere therapie met antibiotica zoals ciprofloxacine, amoxicilline-clavulaanzuur of co-trimoxazol.
75
Waarom moet nitrofurantoïne met voorzichtigheid worden gebruikt bij nierfunctiestoornissen?
Het is minder effectief bij verminderde nierfunctie, omdat het moeilijker is om hoge concentraties in de urine te bereiken.
76
Wat is het effect van trimethoprim in combinatie met ACE-remmers?
Het verhoogt het risico op hyperkaliëmie door remming van de kaliumsecretie in de nier.
77
Wat is de rol van metronidazol bij anaerobe infecties?
Metronidazol wordt gebruikt voor infecties door anaerobe bacteriën zoals Bacteroides fragilis, Clostridium difficile en Clostridium perfringens. Het kan ook ter profylaxe worden gebruikt bij operaties om infecties door anaeroben te voorkomen.
78
Waarom wordt metronidazol vaak gecombineerd met andere antibiotica?
Metronidazol wordt vaak gecombineerd met antibiotica die werken tegen aerobe bacteriën om menginfecties te behandelen of te voorkomen.
79
Hoe beïnvloedt metronidazol het metabolisme van alcohol?
Metronidazol remt het enzym aldehyde-dehydrogenase, wat leidt tot verhoogde acetaldehydeconcentraties bij alcoholgebruik. Dit veroorzaakt symptomen zoals misselijkheid, braken en hoofdpijn.
80
Hoe lang moet je wachten na het stoppen met metronidazol voordat je alcohol kunt drinken?
Alcoholgebruik moet 48 uur na het stoppen met metronidazol worden vermeden vanwege de mogelijkheid van hevige bijwerkingen door verhoogde acetaldehydeconcentraties.
81
Wat is het voordeel van het kiezen van antibiotica met een smal spectrum?
Antibiotica met een smal spectrum hebben de voorkeur om de kans op resistentie te minimaliseren en de bacteriën elders in het lichaam niet onterecht aan te tasten.
82
Wat is empirische therapie bij een onbekende infectie?
Empirische therapie is een brede antibiotische behandeling die wordt gestart wanneer de verwekker van een infectie nog niet bekend is, en wordt later aangepast zodra het de verwekker en gevoeligheidsprofiel is vastgesteld.
83
Waarom worden ernstige infecties vaak snel overgeschakeld van intraveneuze naar orale antibiotica?
Ernstige infecties worden meestal binnen 3-4 dagen intraveneus behandeld, waarna overgeschakeld wordt naar orale therapie om de behandeling efficiënter en minder belastend te maken.
84
Wat zijn mogelijke oorzaken van een niet-succesvolle antibiotische therapie?
Oorzaken kunnen een andere verwekker, een verkeerde diagnose, resistentie van bacteriën, of een moeilijk bereikbare infectiehaard zijn (abces, empyeem, corpus alienum (prothese/catheter/infuus) of moeilijk bereikbaar infectie compartiment (hartklep, hersenvliezen, bot, gewrichten).
85
Wat zijn multiresistente bacteriën (MRSA, ESBL, VRE)?
MRSA (Methicilline-resistente Staphylococcus aureus), ESBL (Extended Spectrum Beta-Lactamase) en VRE (Vancomycine-resistente Enterococcen)
86
Wat is het belang van microbiologisch onderzoek in de behandeling van infecties?
Microbiologisch onderzoek helpt de juiste verwekker en gevoeligheidsprofiel vast te stellen, zodat de antibiotische therapie kan worden aangepast van een brede naar een gerichte behandeling.
87
Waarom moet het gekozen antibioticum een smal spectrum hebben?
Een smal spectrum helpt de verspreiding van resistentie te beperken en voorkomt onnodige effecten op gezonde bacteriën in het lichaam.
88
Hoe snel wordt verwacht dat antibiotische therapie werkt bij een juiste diagnose?
Bij een juiste diagnose en gevoeligheidsbepaling kan meestal binnen 1-3 dagen een gunstige reactie op de therapie worden verwacht.
89
Wat zijn de risico’s van een brede antibiotische therapie?
Een te brede antibiotische therapie kan leiden tot resistentieontwikkeling en onnodige bijwerkingen.
90
Wat is het voordeel van snelle overgang naar orale antibiotica bij ernstige infecties?
Het versnelt het herstelproces en vermindert ziekenhuisopname- en behandelingstijd.
91
Wat zijn de nadelen van langdurige intraveneuze antibiotica-behandeling?
Langdurige intraveneuze behandeling kan leiden tot complicaties, zoals infectie van de infuusplaats, en is vaak minder praktisch dan orale therapie.
92
Wat is de functie van aldehyde-dehydrogenase bij alcoholmetabolisme?
Aldehyde-dehydrogenase is verantwoordelijk voor de afbraak van acetaldehyde, een toxisch bijproduct van alcohol, naar azijnzuur.
93
Wat is het werkingsmechanisme van fosfomycine?
Fosfomycine remt de bacteriële celwandsynthese, wat leidt tot de dood van de bacterie. Het wordt vaak gebruikt bij urineweginfecties.
94
Welke antibiotica kunnen effectief zijn tegen MRSA?
Bij MRSA kunnen antibiotica zoals vancomycine en linezolid effectief zijn, omdat deze resistent zijn tegen veel andere antibiotica.
95
Welke antibioticagroepen vallen onder beta-lactam antibiotica
penicillinen, cefalosporinen, carbapenems
96
Wat zijn de smalspectrum penicillines?
benzylpenicilline en flucloxacilline
97
Wat zijn de breedspectrum penicillines?
Amoxicilline, amoxicilline-clavulaanzuur en piperacilline-tazobactam
98
vb aminoglycoside
gentamicine
99
vb macroliden
claritromycine en azitromycine