Articulateurs Flashcards
(38 cards)
1
Q
D’abord
A
Eerst
2
Q
Premièrement, en premier lieu
A
Ten eerste
3
Q
Pour commencer
A
Om te beginnen
4
Q
Deuxièmement, troisièmement
A
Ten tweede, ten derde
5
Q
Ensuite
A
Vervolgens
6
Q
Puis
A
Dan
7
Q
En second lieu
A
Op de tweede plaats
8
Q
Finalement
A
Ten slotte
9
Q
Enfin
A
Uiteindelijk
10
Q
En dernier lieu
A
Ten laatste
11
Q
Pour terminer, pour finir
A
Om te eindigen
12
Q
Pour conclure
A
Om te besluiten
13
Q
Donc
A
Dus
14
Q
De plus, en plus, en outre
A
Bovendien
15
Q
Également
A
Ook, eveneens
16
Q
Par ailleurs
A
Bovendien
17
Q
D’un autre côté
A
Aan de andere kant
18
Q
Non seulement…mais aussi…
A
Niet alleen…maar ook…
19
Q
Par exemple
A
Bijvoorbeeld
20
Q
Ainsi
A
Zo
21
Q
Notamment
A
Namelijk
22
Q
En effet
A
Inderdaad
23
Q
Voilà pourquoi, c’est pourquoi
A
Daarom
24
Q
C’est-à-dire
A
Dat wil zeggen
25
Paer conséquent
Bijgevolg
26
Mais
Maar
27
Cependant
Echter
28
Pourtant
Nochtans
29
Bien que, quoique
Hoewel
30
D'une part...d'autre part
Enerzijds...anderzijds
31
Au contraire, en revanche, par contre
In tegendeel
32
Contrairement à
In tegenstelling tot
33
Bref
Kortom
34
Pour résumer
Samenvattend
35
En résumer
Samenvattend
36
En résumé
Samengevat
37
Dans l'ensemble
Over het algemeen
38
Tout compte fait
Per slot van rekening
