Autre mots utiles pt 2 Flashcards
(29 cards)
1
Q
het verblijf
A
le séjour
2
Q
het badlaken,de strandhanddoek
A
la serviette de plage
3
Q
de antimuggenspray
A
le spray antimoustiques
4
Q
de stage,de cursus, het kamp
A
le stage
5
Q
de dienst voor toerisme
A
le syndicat d’intitiative
6
Q
de wereldreis
A
le tour du monde
7
Q
het (duurzame) toerisme
A
le tourisme (durable)
8
Q
de toilettas
A
la trousse de toilette
9
Q
de koffer
A
la valise
10
Q
de zeilboot
A
le voilier
11
Q
de georganiseerde reis
A
le voyage organisé
12
Q
de reiziger,de reizigster
A
le voyageur, la voyageuse
13
Q
het (uit)zicht
A
la vue
14
Q
genieten van
A
profiter de
15
Q
(vooraf) reserveren
A
réserever(à l’avance)
16
Q
blijven
A
rester
17
Q
terugkeren
A
retourner
18
Q
terugkomen van
A
revenir de
19
Q
(uit)rusten
A
se reposer
20
Q
zich informeren
A
s’informer
21
Q
oversteken,doorkruisen
A
traverser
22
Q
met bestemming (De Panne)
A
à destination de (La Panne)
23
Q
in de buurt
A
à proximité
24
Q
Welkom!
A
Bienvenue!
25
Fijne vakantie!
Bonnes vacances!
26
in de richting van (de zee)
en direction de (la mer)
27
komende uit (Luik)
en provenance de (Liège)
28
Ik wens u een goede reis!
Je vous souhaite un bon voyage!
29
Het is beter te (reserveren)
Il vaut mieux (réserver)
