B Anticoagulantia Flashcards

(40 cards)

1
Q

Welke typen anticoagulantia worden gebruikt bij arteriële trombose?

A

Trombocytenaggregatieremmers (TAR’s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke typen anticoagulantia worden gebruikt bij veneuze trombose?

A

Vitamine-K-antagonisten, heparines en DOAC’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het werkingsmechanisme van Acetylsalicylzuur?

A

Irreversibele remming van de vorming van tromboxaan A2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het werkingsmechanisme van clopidogrel?

A

Irreversibele blokkade van de ADP receptor op de trombocyt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het werkingsmechanisme van ticagrelor?

A

Reversibele blokkade van de P2Y12 receptor op de trombocyt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 4 trombocytenaggregatieremmers

A

ASA, clopidogrel, ticagrelor en dipyridamol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de indicaties voor het starten van ASA?

A

Secundaire preventie MI, acuut coronair syndroom, stabiele AP, bypass, stenting,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de indicaties voor het starten van clopidogrel?

A

Secundaire preventie TIA/CVA, perifeer arterieel vaatlijden, acuut coronair syndroom, MI, na implantatie stents (met ASA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de indicaties voor het starten van ticagrelor?

A

Acuut coronair syndroom (al dan niet met stenting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de indicaties voor het starten van dipyridamol?

A

Secundaire preventie na TIA of CVA (met ASA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de belangrijkste bijwerking van TAR’s?
Wanneer is dit risico het hoogst?

A

Verhoogd risico op bloedingen, risico hoger bij ouderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke medicijnen geven een verhoogd risico op bloedingen?

A

corticosteroïden, NSAID’s en SSRI’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe lang van te voren moet je stoppen met de verschillende TAR’s?

A

ASA en clopidogrel: 5 dagen van te voren.
Dipyridamol: 1 dag van te voren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kunnen TAR’s gecoupeerd worden in acute situaties?

A

Bij inleiding kan desmopressine gegeven worden. Peri-operatief kan een trombocytentranfusie gegeven worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke stollingsfactoren worden geremd door vitamine-K-antagonisten?

A

Factor II, VII, IX en X

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het belangrijkste verschil tussen acenocoumarol en fenprocoumon?

A

Fenprocoumon heeft een langere halfwaardetijd dan acenocoumarol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de indicaties voor vitamine-K-antagonisten?

A

Atriumfibrilleren, mechanische klepprothese,
longembolie, diep veneuze trombose.

18
Q

Wat is de behandeling van een trombo-embolie?

A

Starten met een heparine, waarna wordt overgegaan op vitamine-K-antagonisten. Gezien vitamine-K-antagonisten pas na 2-3 dagen werken en heparine direct effect heeft.

19
Q

Wat is de belangrijkste bijwerking van vitamine-K-antagonisten?
Wanneer is het risico hierop hoger?

A

Verhoogd risico op bloedingen, dit risico is hoger bij therapieontrouw, koortsende ziekte en alcoholinname.

20
Q

Wat zijn factoren die de instelling op vitamine-K-antagonisten kunnen beïnvloeden? (6)

A
  1. koortsende ziekte
  2. slechte intake
  3. onregelmatige alcoholinname
  4. NSAID’s, TAR’s en corticosteroïden
  5. comtrimoxazol
  6. anti-epileptica (carbamazepine, fenytoïne) en rifampicine
21
Q

Welke interactie heeft comtrimoxazol met vitamine-K-antagonisten?

A

Comtrimoxazol versterkt het effect van vitamine-K-antagonisten.

22
Q

Welke interactie hebben anti-epileptica (carbamazepine, fenytoïne) en rifampicine met vitamine-K-antagonisten?

A

Deze geneesmiddelen zijn CYP-enzym inducers, waardoor zij de werking van vitamine-K-antagonisten verminderen.

23
Q

Wat kan je doen bij een bloeding onder vitamine-K-antagonisten (niet levensbedreigend)?

A

Vitamine K oraal of IV (let op anafylaxie). Bij fenprocoumon moet de toediening worden herhaald op geleide van de INR.

24
Q

Wat kan je doen bij een bloeding onder vitamine-K-antagonisten (levensbedreigend)?

A

Toedienen vierfactorenconcentraat (CoFact).

25
Wanneer moet er bridging (van vitamine-K-antagonisten) plaatsvinden?
1. Atriumfibrilleren met CHA2DS2VASc ≥ 8 2. Recidiverend of recent (< 3 maanden) DVT/LE 3. Mechanische klep of reumatisch kleplijden 4. Biokunstklep < 3 maanden geleden geplaatst
26
Wat is het werkingsmechanisme van heparines?
Activering van anti-trombine III, waardoor neutralisering van (met name) factor IIa en Xa optreedt.
27
Wat zijn de indicaties van heparine?
Tromboseprofylaxe, overbrugging bij start/onderbreking coumarine of DOAC
28
Wat is het belangrijkste verschil tussen heparine en nadroparine?
Nadroparine wordt voor een groot deel renaal geklaard.
29
Hoe kan het antistollend effect van heparine en nadroparine worden gemeten?
Heparine: APTT Nadroparine: anti-factor Xa activiteit
30
Wanneer is tromboseprofylaxe geïndiceerd?
Verloskundige gynaecologie, patiënten > 4 dagen immobiel icm risicofactoren op trombose, patiënten met OK > 30 min
31
Wat is de belangrijkste risicofactor van heparines? Wanneer is het risico hierop het grootst?
Verhoogd risico op bloedingen, groter risico bij gelijktijdig gebruik NSAID's en/of corticosteroïden
32
Hoe kan heparine gecoupeerd worden?
Protamine
33
Wat is een belangrijke complicatie van heparinegebruik?
Heparine geïndiceerde trombocytopenie (HIT)
34
Bij welk medicijn werkt protamine beter als antidotum?
Heparine, de anti-Xa-activiteit wordt bij nadroparine maar voor 50% geneutraliseerd
35
Noem vier DOAC's en op welke stollingsfactor zij aangrijpen.
Factor IIa: Dabigatran Factor Xa: Apixaban, edoxaban en rivaroxaban
36
Welke DOAC wordt renaal geklaard?
Dabigatran
37
Wat zijn de indicaties voor een DOAC?
Non valvulair atriumfibrilleren (CHADS > 1); diep veneuze trombose, longembolie
38
Wat is de belangrijkste bijwerking van DOAC's? Wanneer bestaat hier een groter risico op?
Verhoogd risico op bloedingen. Bij dabigatran bestaat een groter risico bij nierinsufficiëntie gezien dabigatran renaal geklaard wordt.
39
Welke medicijnen veroorzaken een hogere bloedspiegel van DOAC's?
CYP-enzyminhibitors: o.a. verapamil en itraconazol
40
Welke antidota voor DOAC's zijn er?
Dabigatran: idarucizumab Rivaroxaban en apixaban: andexanet alfa