Babbel Dutch A1-3 Flashcards
(50 cards)
We’re looking for an administrative assistant (masc.) for part-time work.
We zoeken een administratief medewerker in deeltijd.
She wants to become an engineer later on.
Zij wil later ingenieur worden.
I urgently have to go to the hairdresser (masc.)!
Ik moet dringend naar de kapper!
The sales assistant (fem.) is in a bad mood today.
De verkoopster heeft vandaag een slecht humeur.
Her job is exciting.
Haar beroep is spannend.
I want to become a lawyer later on.
Ik wil later advocaat worden.
What career do you want to pursue later on?
Welk beroep wil jij later uitoefenen?
A teacher (masc.) does important work.
Een leraar doet belangrijk werk.
We often write emails to our supplier.
We schrijven vaak e-mails aan onze leverancier.
Sometimes I go out to eat with my colleagues.
Soms ga ik met mijn collega’s uit eten.
She always has to work.
Ze moet altijd werken.
You never call me.
Je belt me nooit.
He comes by now and then.
Hij komt af en toe langs.
I’m rarely (seldom) at home.
Ik ben zelden thuis.
Are your parents young or old?
Zijn je ouders jong of oud?
They have three children.
Ze hebben drie kinderen.
You can’t be serious! (lit. That mean you not!)
Dat meen je niet!
Later (on) I want a daughter and a son.
Later wil ik een dochter en een zoon.
I’m not thin, but also not fat.
Ik ben niet slank, maar ook niet dik.
He has a brother and a sister.
Hij heeft een broer en een zus.
My father and mother have bought a house.
Mijn vader en moeder hebben een huis gekocht.
Young and old (lit. Small and big), everyone is welcome.
Klein en groot, iedereen is welkom.
My grandparents had five children.
Mijn grootouders hadden vijf kinderen.
My uncle and aunt are divorced.
Mijn oom en tante zijn gescheiden.