Babbel Dutch A2-1

Question 1

Could you put me through to (with) the department that handled my question?

Answer 1

Kunt u me doorverbinden met de afdeling die mijn vraag heeft behandeld?

Question 2

The landline number is forwarded to the cell phone.

Answer 2

Het vaste nummer is doorgeschakeld naar de mobiele telefoon.

Question 3

Can you (fam.) maybe pick up when it’s a Dutch number?

Answer 3

Kan jij misschien opnemen als het een Nederlands nummer is?

Question 4

All of the colleagues know her voice because she recorded the message on (lit. spoke in) the answering machine.

Answer 4

Alle collega’s kennen haar stem, omdat zij het antwoordapparaat heeft ingesproken.

Question 5

I have to (must) hang up, the meeting is beginning!

Answer 5

Ik moet ophangen, de vergadering begint zo!

Question 6

He was always reachable because he wanted to advance his career (lit. make a career).

Answer 6

Hij was altijd bereikbaar, omdat hij carrière wilde maken.

Question 7

My first computer had* a Dutch keyboard.

Answer 7

Mijn eerste computer had een Nederlands toetsenbord.

Question 8

My wife has built up an impressive career.

Answer 8

Mijn vrouw heeft een indrukwekkende carrière opgebouwd.

Question 9

I always wrote at that old-fashioned wooden desk.

Answer 9

Ik schreef altijd aan dat ouderwetse houten bureau.

Question 10

Who have you invited to (for) the job (lit. application) interview?

Answer 10

Wie heb je uitgenodigd voor het sollicitatiegesprek?

Question 11

The lawyer worked for a large office.

Answer 11

De advocaat werkte voor een groot kantoor.

Question 12

This salary is too low for my position.

Answer 12

Dit salaris is te laag voor mijn functie.

Question 13

As a freelancer I am my own boss.

Answer 13

Als freelancer ben ik mijn eigen baas.

Question 14

For years I have delivered newspapers as a side job. (I have as side job years long newspapers delivered.)

Answer 14

Ik heb als bijbaan jarenlang kranten bezorgd.

Question 15

In the beginning he didn’t earn as much as now.

Answer 15

In het begin verdiende hij nog niet zoveel als nu.

Question 16

Did you know that the harbor of Antwerp is so large?

Answer 16

Wist jij dat de haven van Antwerpen zo groot is?

Question 17

What are you doing? (What are you up to?)

Answer 17

Wat ben je aan het doen?

Question 18

before; after

Answer 18

voor; na

Question 19

during (at the/that time); in, after (time, task)

Answer 19

tijdens; over

Question 20

in 3 hours; In 3 hours we’re going to eat. (We go in 3 hours eat.)

Answer 20

We gaan over drie uur eten.

Question 21

(one thing follows another) After eating they want to go for a walk.

Answer 21

Na het eten willen zij gaan wandelen.

Question 22

the candy

Answer 22

het snoep

Question 23

to vacuum; to mop

Answer 23

stofzuigen; dweilen

Question 24

to wash (up) (dishes); to clean, to brush (teeth)

Answer 24

afwassen; poetsen

Question 25

It's my turn to wash up (the dishes).

Answer 25

Het is mijn beurt af te wassen.

Question 26

then (in the past)

Answer 26

darnaa

Question 27

right now, at the time (in the past); I'm washing up right now. (I'm in the process of washing up).

Answer 27

aan het; Ik ben aan het afwassen.

Question 28

The baby was sleeping (at the time, in the process of).

Answer 28

De baby was aan het slapen.

Question 29

Were you vacuuming (in the process of vacuuming) when I called you (on the phone)?

Answer 29

Was je aan het stofzuigen toen ik je belde?

Question 30

the floor; She was mopping the floor. (She was the floor on the mopping.)

Answer 30

de vloer; Zij was de vloer aan het dweilen.

Question 31

the cutlery; He washes (up) the cutlery thoroughly (grounded).

Answer 31

het bestek; Hij wast het bestek grondig af.

Question 32

I'm washing (up) the cutlery. (I'm in the process of washing up the cutlery. I’m the cutlery on the upwashing.)

Answer 32

Ik ben het bestek aan het afwassen.