Basiswoorden Flashcards
(146 cards)
Aanbieden
Het ter beschikking stellen van iets aan iemand, bijvoorbeeld een product of dienst.
Aandacht
De gerichte focus van iemands bewustzijn en interesse op een bepaald onderwerp of object.
Aanhouden
Bij een bepaalde positie, actie of beslissing blijven. Iemand van de vrijheid beroven.
Aanleg
De natuurlijke capaciteit of aanleg van iemand voor een bepaalde activiteit of vaardigheid.
Aannemen
Accepteren of goedkeuren van een voorstel, idee of suggestie; of het aannemen van een werknemer voor een baan.
Aanwezig
Fysiek of mentaal op een bepaalde plaats of in een bepaalde situatie zijn.
Achtergrond
De omstandigheden, ervaringen of kennis die de context bieden voor iets.
Actie
Een beweging of handeling die wordt uitgevoerd om een bepaald doel te bereiken.
Activiteit
Een bezigheid of actie die wordt ondernomen om een bepaald doel te bereiken of voor ontspanning.
Administratie
Het organiseren en bijhouden van gegevens, documenten en informatie.
Advies
Een aanbeveling of suggestie die wordt gegeven om een bepaalde actie te ondernemen.
Afbakenen
Het definiëren of afbakenen van de grenzen of omvang van iets.
Afbeelding
Een visuele weergave van iets of iemand.
Afkorting
Een verkorte versie van een woord of zin die wordt gebruikt om tijd of ruimte te besparen.
Afleiden
De aandacht van iets of iemand wegleiden naar iets anders dan
waarop men zich zou moeten richten.
Afronden
Iets voltooien of beëindigen.
Afstoten
Zich afkeren van iets of iemand en geen interesse of betrokkenheid meer hebben.
Afwijking
Een verschil van de norm of de verwachte standaard.
Afwisselen
Een verschillende dingen, activiteiten of taken elkaar laten opvolgen om herhaling te vermijden.
Afzonderlijk
Gescheiden of los van andere dingen of personen.
Achtereenvolgens
Daarna, als volgende.
Allesbehalve
Helemaal niet, in tegenstelling tot wat men zou verwachten.
Alvorens
Voorafgaan aan, voordat er iets anders gebeurt.
Ambacht
Vaardigheid die wordt gebruikt om met de hand iets te maken.