Baustelle 2 Flashcards

(35 cards)

1
Q

de (1e nv - mannelijk)

A

der

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de (1e nv - vrouwelijk)

A

die

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het (1e nv - onzijdig)

A

das

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de (1e nv - meervoud)

A

die

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de (3e nv - mannelijk)

A

dem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de (3e nv - vrouwelijk)

A

der

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het (3e nv - onzijdig)

A

dem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de (3e nv - meervoud)

A

den + n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de (4e nv - mannelijk)

A

den

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de (4e nv - vrouwelijk)

A

die

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het (4e nv - onzijdig)

A

das

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de (4e nv - meervoud)

A

die

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een (1e nv - mannelijk)

A

ein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een (1e nv - vrouwelijk)

A

eine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een (1e nv - onzijdig)

A

ein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

geen (1e nv - meervoud)

17
Q

een (3e nv - mannelijk)

18
Q

een (3e nv - vrouwelijk)

19
Q

een (3e nv - onzijdig)

20
Q

geen (3e nv - meervoud)

21
Q

een (4e nv - mannelijk)

22
Q

een (4e nv - vrouwelijk)

23
Q

een (4e nv - onzijdig)

24
Q

geen (4e nv - meervoud)

25
Ik geef de leraar het schrift
Ich gebe dem Lehrer das Heft
26
De ober schenkt de gasten de glazen vol
Der Kellner schenkt den Gästen die Gläser voll (3e nv + meervoud = +n bij znw)
27
Wij sturen onze partnerklas een brief
Wir senden unserer Partnerklasse einen Brief
28
De moeder geeft de baby de fles
Die Mutter gibt dem Baby die Flasche
29
Koop je voor je vriendin geen ijs?
Kaufst du deiner Freundin kein Eis?
30
Ik dank u hartelijk
Ich danke ihnen herzlich (danken = 3e nv)
31
Ik dank de taxichauffeur voor de snelle rit
Ich danke dem Taxifahrer für die schnelle Fahrt (danken = 3e nv)
32
Ze vraagt u - mee te komen
Sie bitten ihn, mitzukommen (bitten = 4e nv)
33
UNICEF vraagt de scholen voor ondersteuning
UNICEF bittet die Schulen um Unterstützung (bitten = 4e nv)
34
Hij vraagt zijn leraar iets
Er fragt den Lehrer etwas (fragen = 4e nv)
35
Hans vraagt de moeder iets
Has fragt die Mutter etwas (fragen = 4e nv)