Begrippen Flashcards

(36 cards)

1
Q

referentiekader

A

het geheel van kennis, ideeën, overtuigingen en ervaringen waar iemand uit denkt en handelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

nature-nurturedebat

A

de vraag of eigenschappen van mensen meer worden bepaald door natuur of cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cultuur: waarden

A

idealen, zoals gelijkheid, vrijheid en veiligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cultuur: opvattingen

A

ideeën, wat je vindt, je gedachten over iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cultuur: voorstellingen

A

beelden, ideeën, verhalen die mensen hebben over een gebeurtenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cultuur: normen

A

regels die horen bij waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cultuur: uitdrukkingsvormen

A

symbolen, kleding; iets fysieks dat kenmerkend is voor iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cultuur is dynamisch

A

plaats- en tijdsgebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dominante cultuur

A

de meest invloedrijke economische of politieke cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

subculturen

A

culturen die deels overlappen en licht afwijken van de dominante cultuur met eigen waarden en normen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

tegencultuur

A

cultuur die zich geweldloos of gewelddadig tegen de dominante cultuur verzetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

enculturatie

A

eigen cultuur leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

functies van socialisatie

A

-continuering
-verandering
-identificatie van individu met anderen
-identiteitsontwikkeling
-gedragsregulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

politiek

A

-de politieke gemeenschap met zijn structuren en gezaghebbende (overheids)instellingen
-processen waarlangs conflicten worden opgelost
-het beleid over hoe de samenleving eruit zou moeten zien en welke middelen hiervoor nodig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

politieke dimensies

A

-links/rechts (meer/minder overheid)
-progressief/conservatief
-(post)materialisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

politieke stromingen

A

-socialisme/sociaaldemocratie
-liberalisme
-confessionalisme

17
Q

drie vragen van een ideologie

A

-politiek: hoe moet de macht in een samenleving verdeeld worden?
-economisch: hoe moeten goederen geproduceerd worden en gedistribueerd worden?
-sociaal-cultureel: hoeveel vrijheid hebben mensen om af te wijken van collectieve normen?

18
Q

poldermodel

A

overlegcultuur in nederland tussen overheid en actoren zoals belangenorganisaties.

19
Q

overeenkomsten representativiteit

A

-achtergrondkenmerken
-strandpunten
-besluiten

20
Q

pragmatische/populistische partij

A

-oplossingen door experts
-alleen het volk vertegenwoordigen

21
Q

functies van politieke partijen

A

-rekrutering/selectie
-mobilisatie
-articulatie
-aggregatie (afwegen eisen en belangen)
-communicatie (tussen overheid en burgers)

22
Q

systeemmodel

A
  1. invoer
  2. omzetting/conversie (politieke agendavorming, beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling)
  3. uitvoer
  4. terugkoppeling
23
Q

criteria
politieke agendavorming

A

-in hoeverre wordt de situatie als ongewenst ervaren door een groot aantal/ groepen mensen?
-in hoeverre komt de ongewenste situatie voor of roept het heftige emoties op?
-in hoeverre is de situatie te veranderen en daardoor op te lossen?
in hoeverre laten poortwachters het probleem toe?
-in hoeverre is er ruimte op de politieke agenda?

24
Q

barrièremodel

A

(gaat uit van obstakels) 1.(h)erkennen van problemen 2. afwegen 3. besluitvorming 4. uitvoering

25
omgevingsfactoren
demografische, ecologische, culturele, economische, technologische en sociale
26
pressiegroepen
-geen kandidaten bij verkiezingen -gericht op één specifiek terrein van de samenleving en kent vaak geen ideologie -hoeft alleen compromissen te sliuten als ze betrokken is bij onderhandelingen
27
politieke partij
-wel kandidaten bij verkiezingen -gericht op de inrichting van de hele samenleving. vaak ideologie -moet vaak compromissen sluiten
28
mediahypothesen
-cultivatiehypothese -opinieleidershypothese -mediaframing hypothese -selectiviteitshypothese
29
soorten bindingen
-economisch -politiek -cognitief -affectief
30
soorten bedreigingen
-natuurlijke aard -technologische aard (ex. brand of lucht/waterontreiniging) -sociale aard
31
risicomaatschappij
een maatschappij waarin het niet duidelijk is wie verantwoordelijk is voor het behandelen van risico's en bedreigingen
32
criminologische theorieën
-gelegenheidstheorie -bindingstheorie -anomietheorie etiketteringstheorie
33
informalisering
interacties met elkaar worden minder formeel
34
doelen van straffen
-vergelding (een soort wraak) -afschrikking -speciale preventie -resocialisatie -bescherming samenleving
35
klassieke school/moderne school
focus op daad/focus op dader (daadrecht/daderrecht)
36
tweesporenbeleid
repressie (bestraffen of onderdrukken)/preventie (voorkomen)