begrippen Flashcards

(178 cards)

1
Q

contrastsensitiviteit

A

sensitiviteit neemt toe doorheen de babytijd
voor jonge baby’s heeft een bold patroon meer contrast, wanneer de sensitiviteit verder ontwikkeld krijg men de voorkeur voor complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

monozygoot

A

100% gedeelde genetische aanleg
100% overeenkomst gedeelde omgeving
0% overeenkomst niet gedeelde omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stadium 5

A

tertiaire circulaire reacties
- 12-18 maand
-doelbewuste variaties van acties
-belangstelling voor het onverwachte
-beter inzicht in objectpermanentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Grijpen

A

-grijpreflex en gebald
-af en toe open, volledig open
-gericht grijpen met volle hand
-van ene hand naar andere en ronddraaien
-pincetgreep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

focussen en verschuiven

A

moeite met convergentie
kunnen hun blik moeilijk verschuiven want beperkte controle oogspieren
vanaf 2/3 maand kunnen baby’s beter scannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

mesoderm

A

middelste laag; ontwikkeld spieren, botten en bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

nageboorte

A

Navelstreng en placenta worden uitgedreven, duurt enkele minuten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

genotype

A

hoe iets in je dna staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zygote

A

Nieuwe cel die ontstaan is door het samensmelten van eicel en zaadcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

exosysteem

A

systeem waar het persoon niet aan deelneemt maar wel invloed van voelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voorhechting

A

0-6 weken
-onmiddelijke voorkeur voor menselijk gezicht en stem
-set van aangeboren patronen die verzorger dichtbij houden
-primitief, erg ongericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ARBD

A

Enkel de fysieke afwijkingen van de alcoholstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

perceptuele vernauwing

A

afnemende vaardigheid om dierengezichten van elkaar te onderscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

week 8

A

de placenta en navelstreng ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

macrosysteem

A

culturele invloeden op micro, meso en exosystemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stadium 6

A

beginnen vh denken
18-24 maand
-vermogen tot mentale representaties
- zich voorstellen waar niet zichtbare objecten zich bevinden
- beter inzicht oorzaak-gevolg relatie
-indirecte/ uitgestelde imitatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

fonologie

A

klankleer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

social referencing

A

de baby maakt gebruik van gelaatsuitdrukkingen om zo een vage situatie te plaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

volwassene erikson

A

generativiteit vs stagnatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

teratogene effecten

A

omgevingsfactoren die leiden tot miskraam, bevallingsproblemen of geboorteafwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

dieptezicht

A

er is mogelijk al dieptezicht vanaf de geboorte
angst voor diepte ontwikkeld mogelijk later
de ontwikkeling gaat samen met de motorische ontwikkeling
-bewegingscues
-binoculaire cues
-pictoriale cues

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

congruent

A

komt overeen met de emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

zoekreflex

A

-3 weken
overleven
-neiging om het hoofd te draaien naar dingen die de wang raken
- mogelijk om eten te zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

H

A

2( rMZ-rDZ)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
adoptiedesign
De overeenkomst tussen ouder en kind zijn toe te schrijven aan de se. Overeenkomst tussen biologische ouder en kind zijn toe te schrijven aan gedeelde genen.
26
Germinaal stadium
bevruchting-2 weken -de zygote deelt zich tot een bal van cellen en reist naar de baarmoeder waar hij zich inplant. De bal breekt door zijn glasvlies en organiseert in twee lagen. De embryonale schijf vormt het nieuwe organisme, het trofoblast beschermd en zorgt voor voedseltoevoer. Trofoblast vormt een membraan gevuld met vloeistof en er ontstaat een dooierzak dei bloedcellen aanmaakt.
27
pragmatiek
studie van gebruik van taal in natuurlijke context
28
affect attunement
in plaats van spiegelen richt je je nu meer op de onderliggende emotie van het kind
29
meconium
eerste kak
30
gemarkeerd
gevoel van kind wordt weerspiegeld
31
schrikreflex
-blijft in andere vorm overleven -armen en vingers spreiden, rug overstrekken in reactie op een plotseling geluid
32
palmgreepreflex
-3-4 maanden voorbereiding complexere motorische vaardigheden -vinger die handpalm aanraakt vastgrijpen -voorbereiding op doelgericht grijpen
33
embryonaal stadium
na 3 weken de embryonale schijf wordt verdeeld in 3 lagen
34
reciproke relatie
1.5- 2 jaar - door ontwikkeling symboolfunctie minder focus op fysiek, meer op psychologisch -afname separatieangst -ontwikkeling intern werkmodel; set van verwachtingen en beschikbaarheden
35
jongvolwassene erikson
intimiteit vs isolement
36
ossificatie
het proces waarbij kraakbeen veranderd in botcellen
37
pruning
het snoeien van overbodige neuronen en verbindingen
38
APGAR score
Max 10 alles boven 7 is gezond lager moet bekeken worden onder 3 is in nood en moet direct behandeld worden -appearance -pulse -grimace -activity -respiration
39
Sudden infant death syndrom
Plots sterven van een kind in de slaap - Laag geboortegewicht - man - lage APGAR score - Roken tijdens zwangerschap - slaaphouding en omgeving
40
cds/ verzorgerstaal
alle taal richting een kind
41
multifinaliteit
1 factor kan voor vele gedragsuitkomsten zorgen
42
Homozygoot
Dezelfde allele van beide ouders
43
perinataal overlijden
Wanneer een baby rond de bevalling overlijdt, wanneer de baby ouder dan 22 weken is over meer dan 500g weegt
44
actieve taalontwikkeling
taalproductie
45
fenotype
Iets wat je daadwerkelijk kan waarnemen
46
ARND
Enkel de neurologische en gedragsproblemen van de alcohol stoornis
47
oxytocine
zorgt ervoor dat de baarmoeder gaat samentrekken.
48
assimilatie
Gebruik van schema's om de omgeving te interpreteren
49
mesosyteem
relatie tussen microsystemen
50
ectoderm
buitenste laag; ontwikkeld huid, haar, tanden, zintuigen, hersenen en ruggenmerg
51
telegramstijl
alle niet cruciale woorden worden weggelaten
52
Microsysteem
Familie, dagelijkse invloed
53
week 5
De neurale buis ontwikkeld neuronen die de hersenen zullen vormen, het hart ontwikkeld kamers en het organisme krijgt een rechtopstaande houding
54
Babyness
activeert bij volwassenen zorgneigingen en inhibeert agressieve tendensen
55
rGE
Er is een correlatie tussen de genetische constitutie en de omgeving waarin iemand terecht komt
56
kleuter erikson
initiatief vs schuld
57
brede omgevingstaal
moeder die bijv praat aan de deur
58
Passieve taalontwikkeling
taalbegrip
59
marasme
tekort in energieopname en eiwittekort geen vetophoping en meer uitmergeling
60
genoom
geheel van genetische info
61
Continuiteit
-geleidelijke ontwikkelingen - Kwalitatieve verschillen - Prestaties op een bepaald niveau vloeien voort uit voorgaande niveaus
62
modelling
we leren door gedrag van andere te imiteren
63
beginnende hechting
0.5-8 maand -stilstaan reageren op vertrouwd en niet vertrouwd -besef dat eigen gedrag gedrag van andere uitlokt -nog geen protest bij separatie
64
week 4
vanuit het ectoderm ontstaat de neurale buis, een soort ruggengraat. Ad bovenkant ontstaan de hersenen. Het spijsverteringsstelsel, spieren en de ruggengraat vormen.
65
Endorfine
zorgt voor pijnstilling
66
endoderm
binnenste laag; ontwikkeld lever, alvleesklier, spijsverteringsstelsel, ademhalingsstelsel.
67
autosome overerving
de ziekte zit niet op de geslachtcellen
68
morfologie
meervoud etc
69
Vernix
laagje op de huid die beschermt.
70
4 voorwaarden modelling
1. aandacht voor gedrag 2. retentie; je moet het kunnen onthouden 3. reproductie; je moet het kunnen na doen 4. motivatie
71
8 stadia van erikson
- vertrouwen vs wantrouwen -autonomie vs schaamte -initiatief vs schuld -vlijt vs minderwaardigheid -identiteit vs identiteisverwarring -intimiteit vs isolement -generativiteit vs stagnatie -integriteit vs wanhoop
72
ego
Bewust deel dat opereert als bemiddelaar van het id
73
uitdrijving
-vaginale opening wordt verder open getrokken - op het einde verlaat de baby het lichaam volledig -navelstreng afgebonden en doorgeknipt -duurt gemiddeld 90 min
74
episotomie
wanneer de opening verder opengeknipt wordt
75
mitose
een cel deelt zich in twee cellen. De twee strengen worden gedupliceerd. Hierdoor ontstaan haploide cellen
76
formeel operationeel
12+ -ontwikkeling van logisch redeneren
77
stapreflex
2 maanden voorbereiding complexere motorische vaardigheden -bewegen van de voeten wanneer de baby rechtop gehouden wordt en de voeten iets raken - voorbereiding op mogelijk voortbewegen
78
Kleurzicht
beperkt bij geboorte zien het best kleur als het groot en fel is rood naar groen ontwikkeld sneller dan blauw naar geel volledig ontwikkeld na vier maand
79
peuter erikson
autonomie vs schaamte
80
adolecent piaget
identiteit vs indentiteisverwarring
81
Scaffolding
De hulp langzaam afbouwen tot er gen steun meer nodig is
82
kwashiorkor
langdurig eiwittekort verstoorde waterhuishouding/ hongeroedeem
83
prelinguistische periode
periode waarin nog niet gesproken, maar wel gecommuniceerd wordt
84
Heterozygoot
verschillende allele
85
Discontinuiteit
Ontwikkeling verloopt in aparte stadia en in elk stadium onstaat een nieuwe manier van begrijpen.
86
polygene overerving
wanneer er meerdere genenparen verantwoordelijkzijn
87
imprinting
proces waarbij bepaalde stimulus in kritieke periode wordt opgeslagen
88
Equifinaliteit
veel verschillende factoren zorgen voor 1 gedragsuitkomst
89
stadium 4
coordinatie van secundaire circulaire reacties - 8-12 maand -verschillende schema's worden gecoordineerd tot 1 actie -intentioneel gedrag - beginnende participatie, adaptief reageren op prikkels -beginnende objectpermanentie; wanneer een object niet zichtbaar is weten ze dat dit nog bestaat.
90
rijpheid Erikson
integriteit vs wanhoop
91
tonische nekreflex
-4 maanden voorbereiding complexere motorische vaardigheden -als hoofdje naar 1 kant gedraaid wordt, gaat de baby in houding zwaardvechter liggen -voorbereiding op doelgericht reiken
92
Babinski reflex
-8-12 maanden -spreiding van de tenen in reactie op een aanraking vd buitenkant vd voet -onbekend
93
Foliumzuur
Bevorderd de vorming van het centraal zenuwstelsel en verminderd de kans op open rug
94
meiose
Tijdens meiose breken er stukjes af van de chromosomenparen. Deze combineren (cross-over) en vormen dan twee dochtercellen. Deze splitten vervolgens in vier vellen
95
sensomotorisch stadium
-0-2 jaar -ontwikkeling van de zintuigen, motoriek en geheugen
96
onderextensie
een woord wordt te specifiek gebruikt
97
NSE
1-rMZ
98
Diploide cellen
cellen met 23 chromosomenparen
99
foetaal stadium
week 9- geboorte -snelle toename gewicht en lengte -id eerste 3 maanden raken de organen, spieren en het zenuwstelsel georganiseerd. - 12 weken; geslachtsorganen gevormd -20 weken; bewegingen voelbaar -neuronen beginnen synapsen te vormen -22-26 weken; foetus word levensvatbaar -30-34 weken; slaapritme wordt ontwikkeld
100
SE
rMZ-H
101
ifv
eicel wordt uit de vrouw gehaald, bevrucht en teruggeplaatst
102
temperament
verschil in ritmiciteit
103
Lanugo
eerste haar uit haarzakjes
104
Homologe chromosomen
chromosomenparen waarvan een van beide ouders
105
Foetaal overlijden
Het kind wordt dood geboren, sterft voor of tijdens de bevalling
106
prematuur
bevalling voor 35 weken zijn hierdoor onvoldoende ontwikkeld
107
GxE
Doordat er verschillen zijn in genetische gevoeligheid voor bepaalde factoren zullen er verschillen zijn van impact door de omgeving
108
gehechtheidsontwikkeling
baby's beginnen verschillen te zien in het affect attunement bij vertrouwde en niet vertrouwde
109
id
Primitieve verlangens vanaf geboorte, streeft naar zoveel mogelijk lust
110
perceptie van gezichten
kort na geboorte al voorkeur voor gezicht van de moeder. tussen 3-6 maand voorkeur voorkeur en betere discriminatie voor eigen etniciteit
111
Nurture
-Ontwikkeling wordt bepaald door omgevingsfactoren -Empirisme
112
Nature
-Ontwikkeling is de ontvouwing van genetische informatie -nativisme
113
metalinguistiek
kunnen nadenken/ reflecteren over taal
114
principe van hierarchische intergratie
van eenvoudig naar complexe bewegingen
115
vroeg-neonataal overlijden
Levend kind overlijdt voor de 8e dag.
116
Cross-sequentieel/ cohortsequentieel
meerdere cohorten op verschillende momenten meten
117
autosomen
alle chromosomen behalve de geslachtchromosomen
118
Moro-reflex
6 maanden overleven -wanneer de ondersteuning van de nek wegvalt spreiden de armen en proberen zich vast te pakken -bescherming tegen vallen
119
foetaal alcohol spectrumstoornis
-groeiachterstand -kenmerkend uitelijk -neurologische en gedragsproblemen
120
actief
kind kiest een omgeving uit obv zijn talenten
121
zuigreflex
-blijft bevordering sociale interactie -neiging om te zuigen aan dingen die de lippen aanraken
122
embryonale schijf
binnenste laag
123
stadium 2
primaire circulaire reacties -1-4 maand -afzonderlijke reacties worden steeds beter gecoordineerd tot een geintegreerde activiteit -interessante/prettige reacties worden herhaald -veelal gericht op eigen lichaam
124
dimensionele benadering
sommige kinderen zijn drukker dan andere
125
eenwoordfase
12-18 maand
126
babytalk
woordjes die enkel tegen babys gezegd worden
127
superego
Het deel van normen en waarden dat we aangeleerd krijgen
128
kunstmatige inseminatie
zaadcellen worden direct id baarmoeder geplaatst
129
type C hechting
angstig afweren disfunctioneren veilige basis willen niet exploreren, hoge vreemdelingenangst, zoeken contact bij terugkeer
130
sensomotorisch stadium
het kind is enkel in stat tot motorische reacties op zintuigelijke info, dat staat centraal
131
blastocyst
de zygote wanneer hij verdeeld is in twee lagen
132
knipperreflex
-blijft overleven -ogen sluiten en openen bij blootstelling aan direct licht
133
meerwoordfase
18-30 maand
134
Ontsluiting
-weeen worden frequenter en langduriger -baarmoederhals opent en zal groot genoeg zijn voor het hoofd van de baby - duurt vele uren
135
Haploide cellen
Geslachtcellen, bezitten enkel 23 chromosomen
136
accomodatie
Schemas worden opgebouwd uit ervaring en interactie met de omgeving
137
cefalocaudaal principe
Meten van boven naar beneden
138
spiegeltest
6-12 maand; ander kind 12-18 maand; aarzeling/ verwarring 18-24 maand; zelfherkenning
139
Holofrase
1 woord staat in voor een hele zin
140
lagere schoolkind piaget
vlijt vs minderwaardigheid
141
Dna-Methylatie
Wanneer er slecht voor je gezorgd wordt kan een methylgroep binden aan dna waardoor bepaalde genen niet tot uiting komen
142
zwemreflex
4-6 maanden overleven -neiging om zwembeweging te maken wanneer het gezicht in het water ligt -gevaarvermijding
143
Spiegelen
Het nadoen van de emotie zodat het kind snapt wat er gebeurt
144
Dribbelgang
lopen met een zeer starre houding
145
primitieve syntax
woorden kunnen gecombineerd worden waardoor relaties benoemd kunnen worden
146
Universeel patroon
Verloopt iedereen dezelfde volgorde
147
circulaire ervaring
toevallige motorische activiteit leidt tot nieuwe ervaring, leidt tot herhaling, leidt tot nieuw schema
148
Kritieke periode
Periode waarin blootstelling aan een bepaalde prikkel noodzakelijk is, indien uitblijven kan dat schade opleveren. Ook blootstelling kan schade berokkenen
149
preoperationeel stadium
-2-7 jaar -ontwikkeling vd taal, fijne motoriek en symbolisch denken
150
proximodistaal principe
vanuit het centruim naar buiten
151
dizygoot
50% overeenkomst genetisch 100% overeenkomst gedeelde omgeving 0% overeenkomt niet gedeelde omgeving.
152
Passief
Kind erft een bepaald talent en groeit op in een omgeving die vorm is gegeven door dat talent
153
x gebonden overerving
de ziekte zit op de geslachtchromosomen
154
feitelijke hechting
8 maand- 2 jaar -separatie en vreemdenangst - ontwikkeling van hechte band met een of enkele personen uit de omgeving - groot belang van sensitieve responsiviteit; adequaat inspelen op signalen
155
co-regulatie
de verzorger en kind werken samen om de emoties te reguleren.
156
arborisatie
Verder vertakken van dendrieten
157
principe van onafhankelijkheid van groeisystemen
Verschillende systemen kennen een verschillend groeitempo
158
kenmerken premature babys
-snel overweldigd -ongecoordineerde bewegingen - tragere ontwikkelingen
159
autofeedback
zelf beluisteren
160
Failure to thrive syndrome
Kinderen vertonen tekenen van ondervoeding ondanks normale voedingsstoffen toevoer, door tekort aan liefde en emotionele ondersteuning
161
type D
gedesorienteerd geen veilige basis en haven vertonen zeer tegenstrijdige gedragingen
162
Stadium 3
secundaire circulaire reacties - 4-8 maand -door toenemende hand-oogcoordinatie speelt de baby meer in op zijn omgeving -prettige gebeurtenis id omgeving wordt herhaald
163
Type A hechting
vermijdend disfunctionerende veilige haven kinderen exploreren en vermijden contact met verzorger bij terugkeer
164
chronosysteem
veranderingen over de tijd van systemen
165
trofoblast
buitenste schijf
166
type B hechting
veilig er is een goede balans zijn uit op exploreren en vertonen hoge vreemdenangst
167
overextensie
een woord wordt te breed gebruikt
168
stadium 1
-eenvoudige reflexen -aangeboren reflexen zijn de kern van cognitief leren
169
concreet operationeel stadium
7-12 jaar -ontwikkeling van de observatie van hoeveelheid, reversibiliteit en logica
170
contigent
volgt snel genoeg op het signaal
171
stuitligging
met het hoofd naar beneden
172
symboolbegrip
rond 1 jaar is er begrip dat een woord kan verwijzen naar iets wat er niet is. Dit neemt toe naarmate het geheugen en de woordenschat beter wordt.
173
baby erikson
vertrouwen vs wantrouwen
174
evocatief
Door bepaalde talenten wordt een bepaalde omgeving uitgelokt
175
postmatuur
bevalling later dan 40 weken grotere kans op te weinig bloedtoevoer en zuurstoftekort
176
Gevoelige periode
-Periode waarin men extra ontvankelijk is voor bepaalde stimuli - optimale periode om bepaalde vaardigheid te leren, maar niet fataal indien dat uitblijft
177
morula
bal van cellen
178
typologische benadering
een kind is druk, ander rustig