Begrippen 2.0 Flashcards

(44 cards)

1
Q

Mannelijke en vrouwelijke geslachtscellen

A

Ovum en sperma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mitose

A

Proces waarbij lichaamscellen zich delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Meiose

A

Proces waarbij geslachtscellen zich delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Nucleotide

A

Stikstofbase ACTG die verbinding vormt tussen DNA strengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gen

A

Stuk van DNA wat voor eiwit codeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Allel

A

Alternatieve vorm gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pleiotropie

A

Het gen komt verschillend tot uitdrukking in verschillende delen van het brein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Haemophilia

A

Stoornis waarbij bloed niet stolt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Range of reaction

A

Genetische samenstelling geeft een paar opties, maar omgeving bepaald grotendeels welke tot uiting komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Canalizations

A

Milieu heeft een kleine rol, door genetische beperking van het fenotype.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Passieve genen omgeving interactie

A

Genen van ouders beïnvloeden omgeving kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Evocative interaction

A

Kind lokt door genen gedrag uit bij ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Active genetic interaction

A

We kiezen een omgeving die bij onze genen past

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Niche-picking

A

We kiezen een omgeving naar onze eigen genetische voorkeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Turner syndrome

A

X mist bij meisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Klinerfelter

A

XXY bij jongens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Laterization

A

Specialiseren hersenen voor bepaalde functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Emoties

A

Subjectieve reacties op omgeving. Prettig of onprettig. Worden geuit naar anderen.

19
Q

Functies emoties

A

Communicatie, sociaal succes, mentale en fysieke gezondheid.

20
Q

Primaire emoties

A

Angst, vreugde, walging, verbazing, verdriet en woede

21
Q

Secundaire emoties

A

Trots, schuld en schaamte, jaloezie

22
Q

Theorieën emoties

A

Genetic learning theory
Leertheorie
Functionalisme

23
Q

Genetic maturational view

A

Ontwikkeling wordt bepaald door genen.

24
Q

Leertheorie

A

Omgeving en ervaring hebben invloed op emotie ontwikkeling.

25
Functionalisme
Alle emoties hebben een functie | Angst-> vluchten-> zelf-behoud
26
Maximally Discrimination Facial Movement
Focussen op verschillende gedeeltes van het gezicht
27
Duchene lachen
Speciale lach voor mama
28
Emotion display rules
Welke emotie is in welke situatie gepast
29
Sensorische geheugen
Komen prikkels binnen
30
Korte termijn geheugen
Hier worden gegevens voor een korte periode bewaard.
31
Lange termijn geheugen
Informatie wordt voor langere tijd bewaard.
32
Mediatonal deficiency
Onvermogen om informatie voor langere tijd op te slaan.
33
Production deficiency
Onvermogen om bekende geheugen strategieën te genereren of te gebruiken
34
Utilization deficiency
Onvermogen om geheugen strategieën te gebruiken
35
Probleemoplossend gedrag
``` Op regels gebaseerd Analogie Logisch denken Propositional reasoning Transitive inference Hierarchical categorization ```
36
Encoding
Informatie uit omgeving-> mentaal plaatje
37
Mentale representatie
Mentaal opgeslagen informatie
38
Comorbidity
Het voorkomen van twee of meer gedragsstoornissen
39
A etiologie
In psychiatrie de oorzaak of oorzaken voor een specifieke aandoening.
40
Conduct disorder
Kenmerkend aan deze stoornis: herhalend gedragspatroon.
41
Gedragstherapie
Psychologische behandel vorm gebaseerd op sociaal leren.
42
Operant behavioural therapy
Effectief bij autisme, gedrag wordt gevolgd en beloond met voedsel
43
Id
Interne driften
44
Superego
Hier worden normen en waarden bewaart die geïnternaliseerd zijn.