Begrippen tijdvak 6-10 Flashcards

1
Q

absolutisme

A

staatsvorm waarbij de koning of keizer alle macht in handen heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

droit divin

A

Letterlijk: het goddelijk recht. De vorst heeft het recht om te regeren van god gekregen en is daarom alleen aan hem verantwoording schuldig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

handelscompagnie

A

onderneming van handelaren die investeringen, risico’s en winsten met elkaar delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

handelskapitalisme

A

Handel drijven met als doel winst te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

handelskapitalisme

A

Handel drijven met als doel winst te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

handelsmonopolie

A

afspraak om als enige te mogen handelen in een bepaald product, met een bepaald land of in een bepaald gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hofcultuur

A

het culturele leven aan het hof van een vorst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

mercantilisme

A

handelspolitiek die erop gericht is om zoveel mogelijk te exporteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

moedernegotie

A

graanhandel vanuit de gebieden aan de oostzee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oranjegezinden

A

voorstanders van een sterke positie voor de stadhouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

raadspensionaris

A

hoge ambtenaar in het gewest Holland die grote invloed had in de Staten-Generaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

realisme

A

manier van afbeelden die een natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

regent

A

rijke burger met bestuursfuncties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

soevereiniteit

A

hoogste macht. een soevereine staat is onafhankelijk en bepaalt zelf de wetten en regels in het land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

staatsgezinden

A

voorstanders van een sterke machtspositie voor de staten-generaal en de gewestelijke staten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stadhouder

A

voorheen plaatsvervanger van de landsheer, in de 17e eeuw bevelhebber van het staatse leger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

stapelmarkt

A

Stad, meestal een haven, waar handelsgoederen worden opgeslagen in afwachting van tekorten of hogere prijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wereldeconomie

A

een economisch systeem waarin goederen uit verschillende delen van de wereld worden verhandeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wetenschappelijke revolutie

A

door nauwkeurig te observeren en te experimenteren wordt er zo veel kennis vergaard dat de kijk op de wereld veranderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

abolitionisme

A

beweging waarvan de aanhangers streden voor afschaffing van de slavernij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ancien regime

A

letterlijk: de oude orde. Benaming voor de tijd van voor de franse revolutie toen er nog sprake was van een standenmaatschappij en absolutisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

constitutionele monarchie

A

een staatsvorm waarbij het staatshoofd een koning is die gebonden is aan de grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

democratische revolutie

A

een verandering in het bestuur van een land die in een grondwet wordt vastgelegd en waarbij het volk meer macht krijgt ten kostte van de vorst en/of regenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

grondrechten

A

vrijheidsrechten die burgers bescherming bieden tegen een oneerlijke behandeling door de overheid of door burgers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

grondwet

A

een wet (constitutie) waarin de grondbeginselen van een staat en de rechten en plichten van de burgers en de overheid staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

natuurlijke rechten

A

rechten die een mens vanaf zijn geboorte bezit en losstaan van de wetten die de overheid heeft ingesteld. Ze gelden voor iedereen mens en overal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

plantagekolonie

A

een overzees gebiedsdeel met grote landbouwgebieden waar slaven handelsgewassen voor de Europese markt verbouwden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

ratio

A

Het verstand, de rede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

rationeel optimisme

A

het vertrouwen dat de samenleving beter en eerlijker kan worden door het gebruik van de ratio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

restauratie

A

terugbrengen naar hoe het vroeger was

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

revolutionair

A

iemand die vernieuwende ideeën snel en zonder aarzelen wil doorvoeren in de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

slavernij

A

systeem waar iemand eigendom is van een ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

sociaal contract

A

denkbeeldig verdrag tussen de mensen onderling om een politieke samenleving of staat te vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

trias politica

A

Scheiden der machten in wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

verlicht absolutisme

A

regeerwijze waarbij een vorst de absolute macht heeft, mar probeert zonder inspraak van het volk hervormingen door te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

verlichte ideeën

A

ideeën die dankzij rationeel redeneren ontstonden en tot doel hebben een betere samenleving te creëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

algemeen kiesrecht

A

iedere burger mag kies- of stemrecht uitoefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

bourgeoisie

A

gegoede burgerij, welgestelde burgers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

censuskiesrecht

A

kiesstelsel waarbij alleen mensen die een bepaald bedrag aan belasting betalen kiesrecht hebben

40
Q

communisme

A

politieke stroming die door een revolutie de productiemiddelen in handen van de gemeenschap wil brengen

41
Q

confessionalisme

A

politieke stroming waarvan de aanhangers hun politieke en maatschappelijke opvattingen baseren op hun godsdienstige overtuiging

42
Q

democratisering

A

ontwikkeling waarbij steeds meer mensen invloed op de politiek hebben, doordat ze kiesrecht krijgen

43
Q

emancipatiebeweging

A

beweging die zich inzet voor de verbetering van de maatschappelijke positie van een bepaalde groep

44
Q

feminisme

A

politiek-maatschappelijke beweging die zich inzet voor de emancipatie van vrouwen

45
Q

huisnijverheid

A

het thuis maken van producten

46
Q

industrieel kapitalisme

A

verschijnsel waarbij ondernemers streven naar het maken van zoveel mogelijk winst door het fabrieksmatig produceren van goederen

47
Q

industriële revolutie

A

overgang van een economie die draait om landbouw en (huis)nijverheid naar een economie die zich kenmerkt door machinale massaproductie in fabrieken

48
Q

industriële samenleving

A

samenleving waarin de meerderheid van de mensen in fabrieken werkt en in steden woont

49
Q

liberalisme

A

politiek-maatschappelijke stroming waarin burgerlijke vrijheden en economische vrijheden kernpunten zijn. De overheid dient zich terughoudend op te stellen

50
Q

modern imperialisme

A

vanaf 1850 het streven van west-euopese landen naar het bezit van zo groot mogelijke koloniale gebieden

51
Q

nationalisme

A

verschijnsel dat wordt gekenmerkt door trots op eigen land, het eigen volk en de eigen cultuur

52
Q

politiek-maatschappelijke stroming

A

groep mensen die zich inzet voor gezamenlijk standpunten over politiek en maatschappij, zonder een politieke maatschappij te zijn

53
Q

proletariaat

A

sociale groep die alleen in haar levensonderhoud kan voorzien via de arbeidskracht die zij verkoopt

54
Q

sociaaldemocratie

A

politieke stroming die via parlementaire weg de macht van de bezittende klasse wil breken om daarna een samenleving op te bouwen zonder maatschappelijke ongelijkheid

55
Q

sociale kwestie

A

het vraagstuk van de slechte levensomstandigheden van de arbeidersklasse en de wijze waarop deze problematiek moest worden opgelost

56
Q

socialisme

A

verzamelnaam van alle politieke stromingen die tot doel hebben de maatschappelijke ongelijkheid op te heffen

57
Q

urbanisatie

A

verstedelijking

58
Q

vakbond

A

organisatie die een groep werknemers vertegenwoordigt en zich inzet voor de belangen van die groep

59
Q

antisemitisme

A

jodenhaat

60
Q

appeasement

A

beleid waarmee een oorlog vermeden moet worden, door toe te geven aan de eisen van de tegenstander

61
Q

beurskrach

A

een plotselinge en zeer sterke koersdaling op de aandelenmarkt

62
Q

bezetting

A

een gebied met militaire middelen innemen en overheersen

63
Q

capitulatie

A

overgave

64
Q

collectivisatie

A

samenvoeging van verschillende kleine eenheden tot een grote eenheid die gemeenschappelijk eigendom is

65
Q

communisme

A

ideologie die de gelijkwaardigheid van mensen en het gemeenschappelijk bezit centraal stelt

66
Q

crisis

A

economische neergang die zich uit in lage winsten, veel faillissementen en hoge werkeloosheid

67
Q

fascisme

A

een antidemocratische en nationalistische ideologie die uitgaat van ongelijkwaardigheid tussen mensen

68
Q

genocide

A

volkerenmoord

69
Q

ideologie

A

het geheel van ideeën en opvattingen van een politiek of maatschappelijk stelsel

70
Q

indoctrinatie

A

het systematisch en eenzijdig opdringen van politieke of religieuze ideeen

71
Q

isolationisme

A

een politiek die gericht is op de wens van een land om zich niet te bemoeien met buitenlandse aangelegenheden

72
Q

massaorganisatie

A

een grote vereniging waarbinnen individueel belang ondergeschikt is aan groepsbelang

73
Q

massavernietigingswapens

A

wapen dat in korte tijd een groot aantal slachtoffers veroorzaakt

74
Q

militarisme

A

voorliefde voor alles dat met het leger te maken heeft

75
Q

nationaalsocialisme

A

ideologie die dezelfde kenmerken heeft als het fascisme, maar die zich daarvan onderscheidt door een extreme vorm van racisme

76
Q

paramilitair

A

mensen die bewapend zijn en gewapende acties uitvoeren, maar niet bij het leger horen

77
Q

planeconomie

A

economisch stelsel waarbij de regering bepaalt wat en hoeveel er geproduceerd wordt

78
Q

protectionisme

A

economisch stelsel waarbij de overheid de economie van eigen land bevoordeelt

79
Q

rassenleer

A

een theorie die veronderstelt dat er superieure en minderwaardige rassen zijn

80
Q

razzia

A

een door de politie of leger uitgevoerd drijfjacht met het doel groepen mensen op te pakken

81
Q

terreur

A

door de overheid georganiseerd geweld tegen willekeurige mensen

82
Q

totalitair

A

een regeervorm waarbij persoonlijke belangen ondergeschikt zijn aan het staatsbelang

83
Q

veelvolkerenstaat

A

staat waarin meerdere volkeren onder hetzelfde bestuur leven

84
Q

wapenwedloop

A

denkbeeldige wedstrijd tussen 2 grootmachten over wie verder is op wapengebied en technolige

85
Q

wereldoorlog

A

oorlog tussen veel staten die op wereldschaal wordt uitgevoerd

86
Q

babyboom

A

geboortegolf

87
Q

dekolonisatie

A

omvorming van gekoloniseerde gebieden tot zelfstandige, soevereine staat

88
Q

individualisering

A

een ontwikkeling naar een situatie waarin het individuele belang voorrang heeft boven het groepsbelang

89
Q

invloedssfeer

A

gebied waarin een bepaald land veel invloed heeft

90
Q

multiculturele samenleving

A

samenleving waarin verschillende bevolkingsgroepen met elkaar bestaan

91
Q

nationaliseren

A

het onteigenen van particuliere bezittingen, zoals bedrijven, huizen en grond

92
Q

ontkerkelijking

A

het proces waarbij de kerk invloed op de samenleving verliest

93
Q

ontkerkelijking

A

het proces waarbij de kerk invloed op de samenleving verlies t

94
Q

ontzuiling

A

de ontwikkeling waarbij de verdeling van de bevolking in groepen die gekenmerkt wordt door verschillen in levensbeschouwing, wegvalt

95
Q

pluriforme samenleving

A

samenleving waarin grote verschillen bestaan tussen individuele personen, bijvoorbeeld op het gebied van normen, waarden of religieuze en politieke ideologieën

96
Q

satellietstaat

A

een land dat politiek, economisch en militair onder controle staat en afhankelijk is van een ander land

97
Q

verzorgingsstaat

A

samenleving waarin de overheid alle burgers een bestaansminimum garandeert