Bio H7 Ecologie En Milieu Flashcards

(38 cards)

1
Q

Biotoop

A

Alle abiotische factoren in een bepaald gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Levensgemeenschap

A

Alle populaties in een bepaald gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ecosysteem

A

Biotoop + levensgemeenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Habitat

A

Leefgebied van een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Abiotisch

A

Levenloos (bodemgesteldheid, temperatuur, licht, water)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tolerantie

A

Het vermogen van een organisme om schommelingen in een abiotische factor te verdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Optimum

A

Gunstigste waarde van een abiotische factor voor een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beperkende factor

A

Een abiotische factor die bepaald of en hoeveel van een bepaalde soort in dat gebied kunnen overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Concurrentie

A

Strijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Coöperatie

A

Samenwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sterke concurrentie zorgt voor…

A

Hoge selectiedruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Symbiose

A

Langdurige samenwerking tussen verschillende soorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mutualisme

A

Beide voordelig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Commensalisme

A

Voordeel voor 1, ander neutraal (niet voor-of nadelig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Parasitisme

A

Voor een voordelig, ander nadelig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vraat

A

Dier eet plant

17
Q

Predatie

A

Dier eet dier

18
Q

Verdedigingsmechanisme

A

Manier van planten om vraat te voorkomen— vb: signaalstoffen

19
Q

Autrotroof

A

Maakt zijn eigen voedsel (plant dmv fotosynthese)

20
Q

Heterotroof

A

Heeft andere organismen nodig voor voedsel (dier)

21
Q

Producent (1e orde consument)

A

Herbivoor (planteneter)

22
Q

Producent (1e of 2e orde consument)

A

Omnivoor (alleseter)

23
Q

Producent (2e order consument)

A

Carnivoor (vleeseter)

24
Q

Reducent

A

Bacteriën of schimmels, eten doden organisme en ruimen afvalstoffen op, sluiten hiermee de kringloop

25
Assimilatie
Opbouw van stoffen (fotosynthese)
26
Dissimilatie
Afbraak van stoffen (verbranding)
27
Voortgezette assimilatie
Organische stof van andere organische stof maken (koolhydraten, veten, eiwitten)
28
Successie
Verandering van soortensamenstelling in een levensgemeenschap
29
Primaire successie
Grond hersteld vanaf 0, erosie.
30
Secondaire successie
Zitten nog oude resten in de grond, hoeft niet volledig te herstellen, bosbrand
31
Pionierecosysteem
Het eerste ecosysteem dat ontstaat in een onbegroeid gebied.] - meestal primaire successie - lage biodiversiteit - veel aantallen per soort - grote invloedrijke abiotische factoren - productie groter dan afbraak - humus arme bodem - open kringloop - simpel voedselweb
32
Climaxecosysteen
Laatste stadium van successie - meestal secondaire successie - hoge biodiversiteit - per soort minder aantallen - kleinere invloed van abiotische factoren - productie en afbraak gelijk - gesloten kringlopen - ingewikkeld voedselweb - humusrijke bodem
33
Chemische bestrijding
+ makkelijk, snel, goedkoop, efficient | - gifstoffen zijn persistent, niet soort specifiek, organismen kunnen resistent worden
34
Accumulatie
Opstapeling van gifstoffen
35
Persistent
Gifstoffen blijven in het ecosysteem, worden niet afgebroken
36
Resistent
Wennen aan ( bijv antibiotica, uiteindelijk werkt het niet meer )
37
Biologische bestrijding
+ soort specifiek, geen accumulatie van gifstoffen, geen resistentie - soorten kunnen weggaan, werkt beste in een kas
38
Eutrofiëring
Leidt tot overmatig waterbloei (algen) | Te veel mineralen in het water -> vissen gaan dood