Bio Havo 5 H1 Stofwisseling In De Cel Flashcards

1
Q

Assimilatie

A

Opbouw van organische moleculen in kleinere moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dissimilatie

A

Afbraak van organische moleculen in kleinere moleculem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Koolstofassimilatie

A

Vorming van koolstofdioxide uit glucose en water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voortgezette assimilatie

A

Vorming van andere organische stoffen uit glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gevormde stoffen bij voortgezette assimilatie

A
  • koolhydraten
  • vetten - lipiden
  • eiwitten - proteïne
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Organische stof

A

Alle chemische omzettingsprocessen in een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Enzym

A

Eiwitten die chemische omzettingen kathaliseert (versnelt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Werking enzym

A
  • reactie versnellen
  • hoe hoger temp, hoe sneller deeltjes bewegen en binden
  • enzym wordt niet verbruikt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Actieve centrum

A

Deel van molecuul waar de reactie plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Substraat

A
  • stof waarop enzym inwerkt
  • zodra substraat molecuul aan actieve centra bind, vindt de reactie plaats
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Reactieproducten

A

*stoffen die bij de reactie ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Invloed ph op enzym

A
  • activiteit van enzym afhankelijk van pH
  • te hoog of te laag pH -> vervorming van ruimtelijke structuur van enzym (omkeerbaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Formule fotosynthese

A

6 CO2 + 6 H2O -> 6 H12O6 + 6 O2
Chemische reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fotosynthese werking

A

Vind plaats in de bladgroenkorrels -> gereflecteerd met licht : zien. De rest wordt geabsorbeerd
* hoe meer geabsorbeerd, hoe hoger de fotosynthese activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sacharide, (mono, di, poly)

A

Sacharide = moleculen van koolhydraten
Mono= bevat 5/6 c-atomen -> glucose
Di = 2 mono sacharide (lactose (melksuiker), sacharose (riet/-bietsuiker))
Poly= keten mono sacharide (zetmeel) of cellulose (hoofdbestanddeel van de celwanden van planten)
Suiker = -ose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Eiwitten (proteïne)

A
  • aminozuren (bouwstenen van eiwit)
  • COH, N, S
  • planten: gebruiken glucose om aminozuren te maken
  • dieren: maken van aminozuren andere aminozuren
17
Q

Vetten

A

= lipiden
Bestaan uit fosfolipiden. 1 verzuur van het triglycerides vervangen door een fosfaatgroep.
-> hydrofiele kop en hydrofobe staart
Hele ding = celmembraam

18
Q

Triglyceride

A

Gevormt doordat 3 vetzuurmoleculen die zich binden aan een glycerol molecuul

19
Q

Glycerol

A

3 C-atomen met 3 OH atomen gebonden

20
Q

Aërobe dissimilatie

A

= verbranding (afbraak) met zuurstof
-> in mitochondriën

C6H12O6 + 6 O2 -> 6 H2O + 30ATP

21
Q

Anearobe dissimilatie

A

=gisting
-> in cytoplasma
* alcoholgisting
C6H12O6 -> 2 C2H6O + 2 CO2 + 2 ATP
* melkzuurgisting
C6H12O6 -> 2 C3H6O3 + 2 ATP

22
Q

Basale stofwisseling

A

= minimale stofwisseling die nodig is om processen op gang te houden
*bepalen door O2 in rust te meten

23
Q

Intensiteit van stofwisseling

A

= snelheid waarop stofwisseling plaatsvindt
* verbruik van O2 en productie van CO2

24
Q

Intensiteit van fotosynthese

A
  • afhankelijk van licht, water, CO2, bladgroen, temperatuur
25
Q

Beperkende factor

A

Minst beschikbare factor

26
Q

Productie =(berekening)

A

Productie = afgifte + verbruik

27
Q

Osmose

A

Verplaatsing vloeistof

28
Q

Diffusie

A

Verplaatsing opgeloste stof en oplosmiddel

29
Q

Actief transport

A

Met energieverbruik, door een transport enzym

30
Q

Passief transport

A

Geen energieverbruik

31
Q

Exosytose

A

Afgave van stoffen door cel via samensmelten van blaasjes

32
Q

Endosythose

A

Opname van deeltjes doordat celmembraan zich insnoert op de deeltjes en daarbij blaasjes vormt

33
Q

Turgor

A

Druk van cel op celwand door osmose -> geeft stevigheid aan kruidachtiger deeltjes van plant

34
Q

Vacuole

A

Ruimte in een plantsel omgeven door een membraan. Komt niet voor in jonge, nog delende cellen