Bio T1 immunologie NIET AF Flashcards

(55 cards)

1
Q

wat is homeostase

A

het constant houden van het inwendige milieu (desondanks de variatie in het extern milieu) d.m.v. regelmechanismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2 vb homeostase

A
  • thermoregulatie
  • bloedsuikerspiegel regelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tegen wat verdedigd ons lichaam ons ALG (3)

A
  • vreemde organismen
  • lichaamsvreemde stoffen
  • veranderende of afstervende lichaamseigen cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de verdediger ons lichaam

A

leukocyten = witte bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn ziekteverwekkers

A

alles wat lichaamsvreemd is
- vreemde organismen
- lichaamsvreemde stoffen
- veranderende of afstervende lichaamseigen cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de afkorting v. SCID

A

severe combined immuno deficiency syndrome

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is SCID

A

‘bubble-syndrome’ =
- primaire immuundeficiëntie
- de verzamelnaam vo een groep erfelijke, aangeboren afwijkingen v/h immuunsyst.
- het immuunsyst. bij deze mensen (kinderen) is ernstig verstoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Genezing SCID?

A

stamceltherapie en gentherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat omvat het interne milieu (4)

A

(hebben geen contact met omgeving)
- weefselvloeistof
- bloed
- lymfe
- intracellulair milieu (van je cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat omvat het extern milieu

A

de omgeving buiten het lichaam MAAR ook delen v/h spijsvertering-, ademhalings- en excretiestelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voor wat is het extern/(intern?) milieu vooral belangrijk

A

voor de homeostase: prikkel - regelcentrum - effector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe bereiken we homeostase

A

door regelmechanisme die zorgen voor: opnemen, opslaan en verwijderen v. stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe wijzigt de interne omgeving

A

ze wijzigt voortdurend -> met schommelingen, die zijn slechts binnen bepaalde grenzen toegelaten (BV: bloedsuikerspiegel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

delen hart!!

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe klopt het hart

A

1) impulsvorming in sinusknoop
2) boezems trekken samen
3) impuls wordt verder verspreid via boezemkamerknoop nr takken v. His
4) kamers terkken samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

eig kamers (hart)

A

de linker kamer is veel sterker gespier omdat langs daar de aorta vertrekt -> veel kracht nodig om het licht rond te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

eig bloedcirculatie

A

het is een gesloten dubbele (want zuurstofarme kant en zuurstofrijke kant) bloedsomloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

uit wat bestaat het bloed (ALG) (2)

A
  • bloedplasma
  • vormelementen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

uit wat bestaat het bloed (specifiek)

A

PLASMA
- eiwitten (fibrinogeen)
- water
- opgeloste stoffen
VORMELEMENTEN
- bloedplaatjes
- witte bloedcellen
- rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn bloedplaatjes + syno (4)

A

trombocyten:
- cytoplasmatische fragmenten van megakaryocyten
- levensduur= 5 à 11 d
- kernloos
- zorgt voor bloedstolling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn rode bloedcellen +SYNO (4)

A

erytrocyten
-kernloos (+ afgeplat en rond)
- levensduur: 120 d
- gespecialiseerd in transport v. O2 (hemoglobine)
- rode kleur komt v. ijzerhoudend pigment in hemoglobine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat zijn witte bloedcellen + SYNO (3)

A

leukocyten
- bezitten een kern!!
- levensduur= verschillend (enkele uren tot jaren)
- beschermen ons lichaam tegen infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

welke 2 soorten leukocyten heb je

A
  • granulocyten (komen v. myeloïde stamcellen)
  • agranulocyten (komen v. lymfoïde stamcellen) (= o.a. lymfocyten)
24
Q

wat is het lymfevatenstelsel

A

halfopen systeem met overblijvend weefselvloeistof

25
voor wat is het lymfevatenstelsel belangfrijk
voor de vochtbalans
26
wat is lymfe
= kleurloze vloeistof met afvalstoffen, beschadigde lichaamscellen en pathogenen
27
wat zijn lymfeknopen
'zuiveringsstations' -> de verzamelplaats voor lymfocyten
28
wat zijn plaatsen met vele lymfeknopen
de hals, oksels en lies (ook bij darmen, longen en luchtpijp)
29
welke 2 lymfocyten heb je (+ oorsprong)
- B-lymfocyten (uit beenmerg) - T-lymfocyten (uit thymus)
30
def besmetting
overdragen v. ziektekiemen door direct of indirect contact met besmette vwp'en en persons
31
def symptomen
= ziekteverschijnselen (koorts, braken, ...)
32
def infectieziekten
wanneer er zooveel schade is, dat het normaal functioneren v/h lichaam verstoord wordt
33
def incubatietijd
tijd tss besmetting en het uitbreken v/d ziekte (vermenigvuldiging en activering v. pathogenen)
34
def pathogeen
ziekteverwekkend org.
35
def immuunstoornis
ziekte die ontwikkelt doordat het immuunsysteem niet of net TE sterk werkt
36
eig ontstekingreactie (5)
- rode huid (door xtr bloed) - warmte ("" " """) - zwelling (door xtr weefselvocht) - pijn (door druk op zenuw) - functieverlies
37
7 stappen gevlg bijtwonde
1) in opening komen bacteriën 2) mestcellen produceren histamine 3) verhoogde doorbloeding rood 4) meer weefselvocht= zwelling 5) druk op zenuwen= pijn ==> (stp: 3,4,5): FUNCTIEVERLIES 6) leukocyten ruimen pathogenen op 7) bloedplaatjes zorgen voor eerste fase wondheling
38
uit wat bestaat etter
dode + levende fagocyten EN bacteriën
39
wat is het niet-specifieke immuunsyst.
het aangeboren snelle immuunsyst., dat niet gericht is op een welbepaalde/specifieke ziekteverw. -> werkt zowel ex- als intern
40
hoe werkt nt-specifieke imuunsyst. op het externe milieu
door natuurlijke barrières: - fysische - mechanische - chemisch - biologisch
41
welke fysische barrières hebben we (5)
- huid - slijmvliezen - neussecreet - traanvocht - vaginale secreties - ...
42
welke mechanische barrières hebben we (3)
- trilhaarbeweging in luchtwegen - peristaltiek - urinestroom
43
welke chemische barrières hebben we (2)
- lysozymen in speeksel - zuur i/d maag
44
welke biologische barrières hebben we (1)
ons microbioom (natuurlijke flora)
45
3 groepen leukocyten (nt-sp-imuunsys.)
1) fagocyten of 'vreetcellen' 2) natural-killer cellen 3) dendritische cellen
46
eig fagocyten
- vallen aan wat lichaamsvreemd is - opruimers - zeer bewegelijk - pootjes= pseudopodiën
47
2 soorten fagocyten
- macrofagen - granulocyten
48
wat zijn macrofagen (3)
- aanwezig in weefsels - geeft cytokines vrij - doet aan fagocytose (vorming fagolysosoom)
49
wat zijn cytokines (+ 2 soorten
stoffen die andere cellen waarschuwen= boodschap molecule - interferonen (bij nt-sp.) - interleukinen (bij sp.)
50
wanneer worden cytokines vrijgegeven
wanneer een cel geïnfecteerd is door een virus OF wanneer leukocyten geactiveerd worden (en gevaar detecteren)
51
wat zijn granulocyten (3)
- gaan door bloedbarrière nr infectiehaard (DUS zitten in bloed) - fagocytose - geven (xtr?) lywosomen af (-> pathogenen rechtstreeks doden)
52
wat doen natural-killer cellen
ze doden virusgeïnfecteerden en kankercellen DOORDAT ze cellen zonder of afwijkende MHC-I mol. herkent, die maakt ze dan kapot door **celperforaties**
53
wat doen dendritische cellen
vormen belangrijke schakel tss het aangeboren en het verworven immuunsys. door antigeenpresentatie => activeert T-cellen
54
hoe zorgen dendritische cellen ervoor dat ze de T-cellen activeren
1) opnemen v. pathogeen 2) verweken v. pathgogeen/antigeen: haalt antigenen af het pathogeen 3) presenteren v. antigenen =**APC, antigeen presenterende cel**
55