Biodiversiteit Flashcards

(65 cards)

1
Q

Ecosysteemdiversiteit

A

Variatie aan ecosysteem met hun typische klimaat en soorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Genetische diversiteit

A

Variatie binnen dezelfde soort: , kleur, vorm, ras,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Soortendiversiteit

A

Variatie aan soorten organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Overexploratie

A

37% bv: overbevissing kan de vispopulatie halveren tegen 2050

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verlies aan leefgebied

A

45% bv: er is steeds meer verstedelijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Klimaatverandering

A

7% bv: door het smelten van de ijskappen op Antarctica worden veel pinguinsoorten bedreigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Invasieve soorten

A

5% uitheemse soorten die een bedreiging vormen voor inheemse soorten bv: invasieve soorten zoals de nylgans mogen wettelijk worden bestreden door jagers om overpopulatie tegen te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vervuiling

A

4% bv: plastic vervuiling van oceanen vormt een grote bedreiging voor zeedieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ziekte

A

2% bv: een verlies aan biodiversiteit zorgt voor een snelle verspreiding van ziekwekkende bacteriën en virussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rode lijst

A

(Living planet index) - soorten die met uitsterven bedreigd zijn waarom belangrijk? Gericht actie ondernemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Voorwaarden zelfde soort

A

Moeten zich kunnen voortplanten - nakomelingen moeten vruchtbaar zijn: zelfde geslachtsnaam is zelfde soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hybride

A

Is de nakomeling van 2 verschillende soorten die onvruchtbaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Soort (wat)

A

Is een groep organismen met onderling vruchtbare nakomelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Biodiversiteit (wat)

A

De verscheidenheid van al het leven op aarde en dat zo binnen een soort, tussen soorten, als op het niveau van ecosystemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Soortnaam

A

De naam die aangeeft dat 2 organismen van een verschillende soort nog nauw aan elkaar verwant zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geslachtsnaam

A

De naam die aangeeft dat 2 organismen tot dezelfde soort behoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hybride (naam)

A

Gaap- moeder een schaap, scheit - moeder een geit, muilezel- moeder een ezel, muildier- moeder een paard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Plantaardige cel

A

Celkern, cytoplasma, celmembraan, mitochondrien, celwand, bladgroenkorrels, grote vacuole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Dierlijke cel

A

Celkern, cytoplasma, celmembraan, mitochondrien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Celkern

A

Coördineert de werking van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Cytoplasma

A

Bevat voedings en afvalstoffen in opgeloste vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Celmembraan

A

Regelt het transport van stoffen van en naar de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Mitochondrien

A

Hier gebeuren belangrijke stof en energieomzetgingen (celademhalingsreactie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Celwand

A

Zorgt voor extra stevigheid bij planten en bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Bladgroenkorrels
Hier gebeuren belangrijke stof- energieomzettingen (fotosynthesereactie)
26
Grote vacuole
Zorgt bij planten voor stevigheid en opslag van water en opgeloste stoffen
27
Levenloos
Bv : roest - celkern, eiwitten
28
Levend
Bv: appel aan boom- cel
29
Dood
Skelet dinosaurus
30
Bacteriële cel
Prokaryote cel - celwand, cytoplasma, DNA, celmembraan
31
Plantaardige cel
Eukaryote cel, - celwand, vacuole, celmembraan, celkern + DNA, celorganellen met membraan, cytoplasma
32
Dierlijke cel
Eukaryote cel - celmembraan, celkern + DNA, cytoplasma, celorganellen met membraan
33
Oercel
Prokaryote cel - gemeenschappelijke voorouder van alle levende organismen op aarde
34
Tree of live
Prokaryote cel - 1-10 qm eukaryote cel - 10-100 qm
35
7 levenskenmerken
Groei, stofwisseling, organisatie, reactie, homeostase, voortplanting, evolutie
36
Groei (bv)
Zygote begint te groeien na bevruchting
37
Stofwisseling (bv)
Een giraf eet en verteerd bladeren van een boom, in zijn cellen gebeuren energie en stofomzettingen
38
Organisatie (bv)
De lever is opgebouwd uit leverweefsel, levercellen kun je zichtbaar maken onder een microscoop
39
Reactie (bv)
Je krijgt kippenvel als je het koud hebt
40
Homeostase (bv)
Als je veel drinkt, ga je het teveel aan water uitplassen
41
Voortplanting (bv)
Een zaadcelkern en een eicelkern gaan zich versmelten bij de bevruchting
42
Evolutie (bv)
De vacht van een konijn in het hoge noorden is witter dan die van konijnen die zuidelijker leven - verhoogt de overlevingskansen
43
Stam van tree of live
Oercel
44
Erfelijk materiaal virussen
Verspreid zonder celkern
45
Begrenzing erfelijk materiaal virussen
Eiwitmantel of kapsel
46
Virus
Is kleiner dan een cel
47
Virussen (werking)
Heeft een gastheercel nodig - geen levende cel: mist essentiële celonderdelen- geen cytoplasma voor noodzakelijke stofwisseling- voldoet niet aan 7 kenmerken: X organisatie X stofwisseling X voortplanting
48
Stappen virus vermenigvuldiging 1
1: virus zal een gastheercel infecteren door zijn erfelijk materiaal in die cel te brengen
49
Stappen virus vermenigvuldiging 2
2: celorganellen van de gastheer zullen virusonderdelen kopiëren
50
Stappen virus vermenigvuldiging 3
3: nieuwe virussen worden samengesteld in de gastheercel
51
Stappen virus vermenigvuldiging 4
4: het maken van nieuwe virussen gaat door totdat de gastheercel vol zit met nieuwe virussen en uiteindelijk stuk gaat
52
Vaccin
Een middel dat langdurig moet beschermen tegen infectie door een bepaald virus
53
Vaccin (werking)
Er worden dode of verzwakte virussen ingespoten - lichaam leert virus kennen en maakt antistoffen aan
54
Dieren =
Hetrotroof - zonder celwand- meercellig
55
Planten =
Autotroof- met celwand- meercellig
56
Schimmels =
Hetrotroof- met celwand - meercellig
57
Eencellige eukaryoten =
Hetrotroof of autotroof - eencellig - met celkern
58
Prokaryoten =
Hetrotroof of autotroof - eencellig - zonder celkern
59
Driedomeinensysteem
Bacteriën en archaea = prokaryoten - eukaryoten: dieren, schimmels, planten, overige eukaryoten
60
Extremofiele soorten
Organismen die leven in extreme omstandigheden die voor andere organismen niet leefbaar zijn; hoge zout concentratie, extreme hoge/lage temperaturen, zuur milieu,…
61
Archaea en bacteriën
Bacteriën en archaea hebben een ander type celwand, Archaea hebben een gemeenschappelijke voorouder met eukaryoten die ze niet gemeen hebben met bacteriën
62
Fotoautotrofe bacteriën
Halen hun energie uit zonlicht
63
Chemoautotrofe bacteriën
Halen hun energie uit chemische verbindingen
64
Taxonomie ( leeuw)
DOMEIN- eukaryoten, RIJK- dieren, STAM- gewervelde dieren, KLASSE- zoogdieren, ORDE- carnivoren, FAMILIE- katachtige, GESLACHT- Phantera, SOORT- leo
65
Vijfrijkensysteem
Plantenrijk, dierenrijk, fungi/schimmels, Prokaryotenrijk, protistenrijk (overige eukaryoten)