biologie inleiding + ecologie (I) Flashcards

(43 cards)

1
Q

biosfeer

A

gedeelte van de aarde waar leven is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

plaats biosfeer

A

een stuk in de hydrosfeer, lithosfeer en atmosfeer

  • enkele meters in de grond
  • 8 km in de lucht
  • 11 km in het water
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

synoniem atmosfeer

A

dampkring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

atmosfeer

A

mengsel van verschillende gassen rond de aarde(O2,N2…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

functie atmosfeer

A

tempert en beschermt de aarde tegen schadelijke stralingen (zoals UV-stralingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe atmosfeer ontstaan

A

door de zwaartekracht en aarde gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

lithosfeer

A

het buitenste gedeelte van de aarde(aardskorst + bovenste gedeelte van de aardmantel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe dik lithosfeer

A

80 km

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hydrosfeer

A

geheel van water op, onder en boven het oppervlakte van de aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vb. van hydrosfeer

A

oceanen, rivieren, ijs, bergmeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat deed Caro Linnaeus

A
  • plaatste organismen in een schema op basis van vorm

- gaf vele organismen een wetenschappelijke naam (daarom letter L erna)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

tweedelig

A

binair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

geslacht

A

ez

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Charles Darwin verbonden met

A

de evolutietheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

evolutie

A

geleidelijke verandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

biologische evolutie

A

geleidelijke ontwikkeling waarbij uit vroegere organismen in heel veel kleine stapjes, andere organismen zijn ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

natuurlijke selectie

A

-organismen die zich beter aan hun omgeving kunnen passen, hebben meer kans om te overleven en dus voor nakomelingen te zorgen (SURIVAL OF THE FITTEST)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

overal leven mogelijk? aan welke voorwaarde moet er voldaan zijn om leven mogelijk te maken op aarde?

A

water in vloeibare vorm

19
Q

ondanks de diversiteit van de levende organismen zijn er toch enkele van overeenkomsten
welke?

A
  • zelfde bouwstenen(suikers, vetten, eiwitten…)
  • kunnen zich voortplanten
  • bestaan uit 1 of meerde cellen
  • hetzelfde erfelijk materiaal(DNA, chromosomen…)
20
Q

conclusie overeenkomsten van levende organismen

A
  • elk levend organisme heeft 1 gemeenschappelijk voorouder

- vanuit de stam ontstonden nieuwe soorten die zich vertakten in families van planten en dieren en dan weer vertakken

21
Q

def natuurlijke selectie

A

het overleven van de best aangepaste

22
Q

natuurlijke selectie vb

A

koekoek, hertenbokken die vechten om vrouwtjes

23
Q

opoffering

A

intussen is gebleken dat minder sterke dieren zich opofferen om de goede genen te behouden

24
Q

opoffering vb

A

bijen, verdedigen hun volk met hun leven, zodat de koningin zich kan voortplanten

25
broedzorg
zorg van 1 of beide ouders voor de jongen, om hun goeie genen voor te bestaan
26
broedzorg vb
pinguïns zorgen vrouwen en mannen voor de jongen
27
broedzorg bijen zijn uitzonderingen, waarom?
omdat die werkers onvruchtbare zussen zijn en kunnen daardoor geen genen doorgeven aan nakomelingen
28
ecologie
wetenschap die bestudeer hoe soorten in hun leefgebied met elkaar samenleven en beïnvloeden
29
organisme
individu (1 iem. plant, schimmel, bacterie...)
30
populatie
groep individuen van 1 soort
31
levensgemeenschap
som van verschillende populaties van soorten in een begrensd gebied die elkaar beïnvloeden en samenleven
32
ecosysteem
de som van alle levensgemeenschappen met hun niet-levende omgeving in een begrensd gebied
33
biosfeer
som alle ecosystemen
34
biotoop
afgelijnd gebied met kenmerkende biotische en abiotische factoren waar een typische levensgemeenschap voorkomt
35
vb biotoop
bos, vijver, duin, heide, akker...
36
biotische factor
levende factor die een organisme van een andere soort of zelfde soort beïnvloedt
37
vb biotische factor
planten, dieren, schimmels, bacteriën
38
abiotische factor
niet-levende factor die de organismen beïnvloedt
39
vb abiotishe factor
temperatuur, bodemsoort, licht, vochtigheid...
40
habitat
lievelingsplaats van een organisme in een biotoop
41
vb habitat
regenworm->bodem,zwam->op of in de boom
42
niche
taak dat het organisme moet uitvoeren
43
vb niche
wormen-> bodem verluchten