Biologische systeem Flashcards

1
Q

Reciprocal (transactioneel)

A

wederkerig, kind en omgeving beïnvloeden elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gen-omgeving correlaties

A

samenhangen tussen eigenschappen van de ouders en van het individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Evocatieve invloed

A

de genen van het kind lokken bepaalde reacties van de omgeving uit
Bv Het kind groeit op in een muzikaal gezin waar muziek heel belangrijk is. De ouders stimuleren het kind om een instrument te leren spelen. Het kind blijkt dit snel onder de knie te hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kritieke perioden

A

perioden in de ontwikkeling waarbinnen bepaalde ervaringen een onomkeerbaar effect hebben op de hersenontwikkelin.

ontwikkeling het HPA-as-systeem (het reguleert heel veel processen, zoals leren en geheugen, maar ook stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Passieve invloed

A

de genen van de ouders zorgen voor een omgeving die past bij de genen van hun kinderen
Bv Het kind krijgt op school muziekles en dan blijkt al snel dat het kind muzikaal is. In de familie komt muzikaliteit ook veel voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Actieve invloed

A

de genen van het kind zorgen er voor dat het kind actief zijn omgeving uitzoekt
Bv Het kind wil graag gitaar leren spelen en vraagt de ouders om op gitaarles te mogen. De ouders zijn muzikaal maar vinden een gitaar niet zo’n mooi instrument .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

DNA-methylering

A

is een epigenetisch proces dat niet het DNA verandert, maar bepaalt welk gen wordt aan- of uitgezet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Genetische effecten zijn

A

niet deterministisch (= geen blauwdruk), maar probabilistisch.
Genetische effecten zijn afhankelijk van de omgeving (= epigenetica)
Genen kunnen in- en uitgeschakeld worden
Genetische effecten zijn niet statisch.
Genetische effecten veranderen gedurende de ontwikkeling (bv. alleen actief in een bepaalde fase van de ontwikkeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Temperament

A

aangeboren (biologisch) neiging om op een bepaalde manier te reageren op (nieuwe) prikkels
Vragenlijsten, laboratoriumtaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Behavioral inhibited

A

verlegen, weinig sociaal, angst voor onbekende situaties, personen, of objecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Behavioral uninhibited

A

sociaal en spontaan gedrag, niet verlegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

neurotransmitters

A

Neuronen communiceren met elkaar via neurotransmitters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

synaps

A

Verbindingen tussen neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

neuroplasticiteit

A

leren, herinneringen opslaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Stadia hersenontwikkeling

A
Neurogenese of proliferatie 
Migratie
Apoptosis (‘rise and fall’)
Synaptogenese (‘rise and fall’)
Myelinisering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Myelinisatie

A

groei myeline of vetachtige laag rond het axon

verhoogt snelheid actiepotentiaal door het axon en verbetert de communicatie tussen hersengebieden

17
Q

Neuroplasticiteit

A

Het vermogen van de hersenen om zich te reorganiseren door de aanleg van nieuwe neurale verbindingen als reactie op de omgeving (ervaringen, leren, trainen van vaardigheden)

18
Q

‘restriction of fate’

A

Neuroplasticiteit Neemt af naarmate we ouder worden=

19
Q

Sympathisch zenuwstelsel

A

(deel autonoom zenuwstelsel)

snelle flight/fight reacties (adrenaline, noradrenaline, hartslag, ademhaling)

20
Q

Hypothalamus-hypofyse-bijnierschors as-systeem (HPA as)

A

trage response (cortisol)

21
Q

functie van cortisol

A

Functie:
Handhaven normale hersenprocessen
Reguleren van stress

Gemiddeld hoge concentraties cortisol= positief effect> betere werking cognitieve en geheugenprocessen, bevordert immuunsysteem

te hoge en te lage cortisolniveaus= negatief effect> verstoringen in cognitie, aandacht en geheugen

22
Q

neurotoxisch effect

A

afsterven neuronen in de hippocampus> geheugenproblemen (gebeurtenissen, episodisch geheugen) en verzwakking immuunsysteem (vatbaarder voor infectieziektes)

23
Q

Prenatale stressoren

A

(bv stress, ziektes of ondervoeding bij de moeder) kunnen tijdens de foetale ontwikkeling (= kritische periode) blijvende veranderingen veroorzaken in het biologisch systeem (bv de hersenen of het HPA-systeem)

24
Q

Postnatale stressoren

A

(bv verwaarlozing en mishandeling, maar ook armoede) kunnen leiden tot (blijvende) veranderingen in het HPA-as-systeem

25
Q

Positieve stress

A
milde fysiologische respons.
nieuwe mensen ontmoeten
omgaan met frustraties en scheidingen
Inentingen
beperkingen die ouders opleggen.
26
Q

Tolerabele stress

A

sterke fysiologische respons. Kan de hersenontwikkeling verstoren, maar dankzij ondersteunende relaties wordt de situatie snel hersteld.
de dood of ernstige ziekte van iemand waarmee het kind een sterke band heeft
zeer ernstige verwonding

27
Q

Toxische stress

A

sterke en langdurige activatie van het stresssysteem in de afwezigheid van ouderlijke ondersteuning.
extreme armoede samengaand met continue gezinschaos
steeds terugkerende fysieke of emotionele mishandeling

28
Q

Neurale plasticiteit:

A

veranderingen in de organisate van de hersenen van individuen als gevolg van ontwikkeling, leren of ervaring.

29
Q

. gen-opgeviing correlaties (rGEe

A

de invloed van genen op de omgeving, waareii wordt verwezen naar hoe individuen ervaringen selecteren, wiizigen en generen in overeenstemming met hun eigen genen.