blok 2 avv tentamen Flashcards

1
Q

Kenmerken kwalitatief onderzoek

A
  • Directe waarneming in natuurlijke omgeving
  • Onderzoeker is nadrukkelijk aanwezig
  • Inductieve werkwijze prevaleert meestal
  • Perspectief van respondenten staat centraal
  • Holistische of contextuele benadering
  • Onderzoeksresultaten vaak in verhalende vorm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De keuze voor kwalitatief onderzoek

A

Verkennen van een onderzoeksveld waar nog weinig over bekend is
Beschrijven van emoties, perspectieven en sociale relaties
Begrijpen van menselijk handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Achterliggend doel kwalitatief onderzoek

A

Kennis verwerven, theorie te bouwen en verandering te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat staat vaak centraal in kwalitatief onderzoek

A

Perspectief van respondenten

Hoe zij betekenis geven aan de wereld
De werkelijkheden die door hun handelen ontstaan
Een fenomeen bestuderen in natuurlijke context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Theoretisch geïnformeerde kwalitatieve onderzoeksvragen

A

Kwalitatieve onderzoeksvragen zijn meestal open, explorerend en holistisch geformuleerd. Tegelijkertijd zijn ze meestal gericht op processen, ervaringen, strategieën, gevoelens… (Boer en Evers 2007).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Simplistisch inductivistische onderzoeksvraag

A

Vaag en open geformuleerd, alles lijkt van belang te zijn. Er wordt geen richting gegeven.
VB: waarom krijgen mensen een depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Oplossing bij simplistisch inductivistische onderzoeksvraag

A

Contextualiseren
Naar eerder onderzoek kijken
Nieuw perspectief in onderzoeksvraag invoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Omnivoor vraag

A

betrekt zoveel mogelijk elementen in vraagstelling en wilt alles onderzoeken. Te breed –> diepgang niet mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Oplossing omnivoor vraag

A

Conceptueel model
Opdelen in deelproblemen, prioriteitenlijst
Zoomlens: inzoomen als je te breed bezig ben, automatisch inperken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Theoretische onderzoeksvraag

A

Vermijden van empirie door zich te verliezen in theoretische bespiegelingen en modellen –> vraag gericht op alomvattende theorie (grand theory)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Oplossing theoretische onderzoeksvraag

A

Casus toe te voegen, stap naar empirie zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Inductie en deductie

A

Inductie: theorie ontwikkelen
Deductie: bestaande theorie toetsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Emic vs etic

A

Emic: perspectief van de respondent
Etic: perspectief van de onderzoeker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wie interviewen

A

Random (steekproef) of doelbewust
Sneeuwbalmethode –> mensen vragen of ze mensen kennen
Deviant cases –> uiteenliggende respondenten selecteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sensitizing concepts

A

geven richting aan kwalitatief onderzoek
maken de onderzoeker gevoelig voor bepaalde belangrijke concepten die bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag een rol kunnen spelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

3 soorten interviews

A

Gestructureerd, semi-gestructureerd of vrij/open (diepte)

17
Q

Gestructureerd interview

A

Vooraf gestructureerde vragenlijst
Gestandaardiseerde vragen
Interviewer leidend
meerkeuze mogelijkheden
Meer info in minder tijd ‘feiten’ vinden

18
Q

Semi-gestructureerd interview

A

Losse structuur van open vragen
Kan afwijken van originele vraag
Beide hebben leiding
Idee in detail krijgen
Topiclijst: thema’s
Inhoudelijke flexibiliteit

19
Q

Diepte (vrij / open) interview

A

Minder gestructureerd
1 of 2 onderwerpen
Doorvragen aan de hand van antwoorden v respondent
Respondent heeft leiding
Geen vaste vragen: conversatie
Weinig sturing: vrijheid voor verhalen

20
Q

Veel voorkomende valkuilen (Field en Morse)

A

Onderbrekingen van buitenaf
Concurrerende afleidingen
Plankenkoorts
Ongemakkelijke vragen
V ene n andere onderwerp springen
Verleiding om respondent advies te geven

21
Q

Code

A

Label

woorden, cijfers of samenvattende (korte) zinnen die de onderzoeker toekent aan een fragment uit interviewtranscript

22
Q

Doel coderen

A
  • herkennen van overeenkomsten en verschillen
  • herkennen van patronen in hun context
  • Het beantwoorden van de onderzoeksvraag
23
Q

Fasen coderen

A

Open coderen (verkennen)
Het opdelen van tekstfragmenten in kleinere gehelen en het toekennen van een code aan elk fragment

Axiaal coderen (categoriseren)
Het samenvoegen van verschillende codes onder een gemeenschappelijk(e) thema/concept

Selectief coderen (verbinden)
Het verbinden van thema’s / concepten met elkaar om de relatie tussen deze thema’s concepten in kaart te brengen en theorie te vormen en/of je vraagstelling te beantwoorden.

24
Q

A priori benadering

A

Vanuit conceptueel kader dat onderzoeker heeft opgezet voor het data verzamelen, stelt onderzoeker een lijst met codes op die hij verwacht terug te zien.

25
Q

Inductieve benadering

A

onderzoeker heeft van te voren dan ook geen enkel idee welke concepten, stelt deze gaandeweg vast

26
Q

De ‘rest categorie’ in de a-priori benadering

A

‘rest categorieën’ zelf een naam te geven

kijk ook kritisch naar de fragmenten die niet (goed) binnen de concepten passen

27
Q

Belang van citaten

A
  • Je brengt het perspectief van die respondent weer terug in jouw analyse (die staat immers vaak centraal in kwalitatief onderzoek);
  • Je onderbouwt jouw analyse met data uit het veld
28
Q

Abductie

A

niet helemaal deductief, ook niet helemaal inductief. Geïnformeerde theorie naar data kijken, maar blijven ook openstaan voor dingen die daar niet helemaal inpassen.