Boek Flashcards

(215 cards)

1
Q

Welk type onderzoek hoort bij de vraag: Hoe moet ik verwoorden wat ik ervaar?

A

Verhelderend onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

VHD

A

Verhelderend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welk type onderzoek hoort bij de vraag: Wat is er met mij aan de hand?

A

Onderkennend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ODK

A

Onderkennend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk onderzoek hoort bij: Waarom is dit met mij aan de hand?

A

Verklarend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

VKR

A

Verklarend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk type onderzoek hoort bij de vraag: Hoe kan ik het beste geholpen worden?

A

Indicerend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

IDC

A

Indicerend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Diagnostisch scenario

A

Verschillende onderzoeken op een speciale passende volgorde. Je moet weten wat er speelt dus je begint altijd met verhelderend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

0-scenario

A

Als na verhelderend onderzoek blijkt dat verder onderzoek niet nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2 type diagnose

A
  • Onderkenning van een stoornis
  • Verklaring van het probleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

VB Onderkenning van een diagnose

A

Ze heeft ADHD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

VB verklaring voor het probleem

A

De gedragsstoornis komt door verkeerde hechting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

DC

A

Diagnostische cyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

TC

A

Therapiecyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

KC

A

Klinische cyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

PL

A

Planning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

UV

A

Uitvoering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

BE

A

Beoordeling van het effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

EV

A

Evaluatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Eerste stap

A

Verhelderend onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Component verhelderend onderzoek

A

Klachtenanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

KA

A

Klachtenanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Tweede stap

A

Onderkennend onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Component onderkennend onderzoek
Probleemanalyse
26
PA
Probleemanalyse
27
Derde stap
Verklarend onderzoek
28
Component verklarend onderzoek
Verklaringsanalyse
29
VA
Verklaringsanalyse
30
Vierde stap
Indicerend onderzoek
31
Component indicerend onderzoek
Indicatieanalyse
32
IA
Indicatieanalyse
33
Uitspraak van Strien
Je bent als diagnosticus ook meteen bezig met het oplossen. Het denkproces wordt begeleid door een normatief moment
34
Wanneer kun je last krijgen van causale actor observer attributie
Bij KA, VA en IA
35
Causale actor observer attributie
De persoon die handelt verklaard zijn gedrag als extern en situationeel terwijl de observer het als intern en stabiel ziet
36
Wanneer heb je kans op gedragsconfirmatie
Bij KA, PA en VA
37
Gedragsconfirmatie
Door eigen gedrag uitlokken van info die je eigen denkbeelden ondersteund
38
Wanneer heb je kans op beschikbaarheidsheuristiek
bij PA, VA en IA
39
Beschikbaarheidsheuristiek
Het oordeel over de mate waarin een verschijnsel voorkomt wordt geleid door het gemak waarmee men voorbeelden kan bedenken
40
Wanneer heb je kans op representativiteitsheuristiek
Bij PA, VA en IA
41
Representativiteitsheuristiek
Het oordeel over de kans waarmee een verschijnsel optreed wordt geleid door de mate waarin het te beoordelen verschijnsel overeenkomt met wat daarvoor typerend wordt opgevat
42
Wanneer heb je kans op verankering
Bij KA, PA, VA, IA
43
Verankering
Oordelen over de frequentie of omvang van de verschijnselen blijven sterk verankerd in de aanvangswaarden die de beoordelaar hanteert
44
Wanneer heb je kans op confirmatorische teststrategie
Bij PA, VA en IA
45
Confirmatorische teststrategie
Het opzoeken van info die bij de eigen mening aansluit
46
Aanmeldtraject
de gang van zaken zoals die tot de feitelijke aanmelding heeft geleid
47
Vervolgtraject
Komt na het aanmeldtraject. Gang van zaken bij voortzetting van contact
48
Welk 2 typen vervolgtrajecten zijn er?
- Hulpverleningstraject - Dienstverleningstraject
49
Hulpverleningstraject
Opdrachtgever valt samen met de client of de ouders. Ze nemen deel met vrije instemming
50
Dienstverleningstraject
Komt voort vanuit een externe opdrachtgever
51
Procedurele vrijheid
Bij voorbaat worden geen stappen uit de diagnostische cyclus uitgesloten. Stappen die gezet worden zijn afhankelijk van de klachtenanalyse
52
Inhoudelijke vrijheid
De mate van beslisvrijheid wat de inhoud betreft van wat wordt onderzocht. Gelijkwaardig overleg tyssen client en diagnosticus bepaalt waar het onderzoek op richt
53
Startcontract
Verslag van aanmeldingsfase waarin verwachtingen vsn beide kanten beschreven zijn
54
2 type professionele voorwaarden
Relationele en zakelijke
55
Relationele professionele voorwaarden
In staat zijn tot een luisterende empathische ondersteunende en integere houding
56
Zakelijke professionele voorwaarden
Verschaffen van correcte informatie, afgestemd op de client
57
Eerste stap aanmeldingstraject
Bepalen verloop (wie, wat en wanneer hoort erbij)
58
Tweede stap aanmeldtraject
Vaststellen formele posities betrokkenen
59
Derde stap aanmeldtraject
Beslissen of het aanmeldtraject voortgezet kan worden
60
Vierde stap aanmeldtraject
Vervolgtaject bepalen, overdragen aan betrokkenen en afspraken maken
61
3 redenen om te kijken naar iets subjectiefs als klachten
- Personsgerichte benadering - Luisteren naar en begrijpen van de client bevordert de samenwerkingsrelatie - Klachten leiden naar hulpvragen
62
Hermans over de persoonsgerichte benadering
De client is medeonderzoeker. Hier is de confrontatiemethodiek van afgeleid
63
2 manieren van een hulpvraag verwoorden
- Ik wil graag geholpen worden met... - Wat is er aan de hand met...
64
Interpretatie voor een klacht
Toekennen van een inhoudelijke en emotionele betekenis aan de klacht van de client of de omgeving en de daarbij aansluitende hulpvraag
65
Verhelderende diagnose
Een voor de client overzichtelijke ordening in diens klachten en hulpvragen, die door de client als dekkend worden gezien voor de ervaren problematiek
66
Professionele voorwaarden voor een verhelderende diagnose
Een onbevangen en luisterende houding Een inlevend vermogen
67
Methodologische voorwaarden voor een verhelderende diagnose
Verhelderende of reflectieve gespreksmethodiek Kennis van vertekeningen en de manier waarop deze voorkomen kunnen worden
68
3 fasen van de klachtenanalyse
Start, gesprek en afronding
69
4 gesprekstaken tijdens het gesprekdeel van de klachtenanalyse
- Formuleren van klacht en hulpvraag - Controleren van de betekenis hiervan - Controleren van de volledigheid hiervan - Controleren op interne consitentie
70
3 eisen aan een hulpvraag
expliciet, specifiek en feitelijk
71
diagnostisch scenario
Hierin worden voorlopige doelen vastgelegd
72
Doelen van een diagnostisch scenario
- Informeren van de client - Aanbrengen van een onderzoekskader - Waarborgen van volledigheid
73
Stap 1 van het maken van een diagnostisch scenario
Opschrijven van alle hulpvragen (C)
74
Stap 2 van het maken van een diagnostisch scenario
Uitfilteren tot diagnostische hulpvragen, door het nagaan van deelhulpvragen en deze verkort opschrijven (D)
75
Stap 3 van het maken van een diagnostisch scenario
Bepalen van het type vraagstelling (D+C)
76
Stap 4 van het maken van een diagnostisch scenario
Bepalen van het type diagnostisch onderzoek (D)
77
Stap 5 van het maken van een diagnostisch scenrario
Vaststellen van een diagnostisch scenario en het informeren van de client (D)
78
Onderdelen probleemanalyse
- Beschrijven - Ordening - Benoeming - Taxatie
79
Wat valt onder ordenen
Alle losse klachten onderbrengen in een categorie, bv leerproblemen of gedragsproblemen. Ook kijken of dit past bij een bepaald gedragscluster zoals hyperactiviteit
80
Disfunctioneel gedragscluster
Probleemgedragingen die aan elkaar gerelateerd zijn en een patroon vormen van niet-adequate gedragsuitingen en reacties
81
2 functies van het benoemen van patronen van disfuntionele gedragingen
- Het vat alles samen - Het geeft de diagnosticus teogang tot kennis in de literatuur die de diagnostisticus moet kunnen raadplegen
82
Subklinisch probleemgedrag
Het gedrag vraagt extra aandacht maar komt niet direct in aanmerking voor diagnostisch onderzoek
83
Ordening bij probleemanalyse
Het onderbrengen van de probleemgedragingen van het individuele kind in syndromen of stoornissen
84
3 stappen van probleemanalyse
- Beschrijving en inventarisatie - Ordening en benoeming - Taxatie van de ernst
85
Methodologische voorwaarden Beschrijving en inventarisatie
Controleren van de relevantie van probleemgedragingen streven naar volledigheid
86
Methodologische voorwaarden Ordening en benoeming
Controleren van relevantie en volledigheid Streven naar optimaal bereik Kunnen formuleren van een toetsbare hypothese
87
Methodologische voorwaarden Taxatie van de ernst
Controleren van de ontwikkelingsdimensie in het ontstaan van het probleem
88
Psychomethische voorwaarden Beschrijving en inventarisatie
Objectiviteit van gedragsbeschrijving
89
Psychomethische voorwaarden ordening en benoeming
- Interne consistentie van de categorien - Onderscheidend vermogen van de categorien - Objectiviteit van de gedragsindeling
90
Psychomethische voorwaarden taxatie van de ernst
Objectiviteit bij het bepalen van de ernst
91
Professionele voorwaarden beschrijving en inventarisatie
- Goed kunnen observeren - De client als medeobservator kunnen benaderen en deze helder instrueren
92
Professionele voorwaarden ordening en benoeming
- Op de hoogte zijn van de gangbare classificatiesystemen - Kunnen kiezen van het optimale bereik - Classificaties met andere systemen kunnen vergelijken - Individuele probleemgedragingen kunnen koppelen aan kennis in de vakliteratuur
93
Professionele voorwaarden taxatie van de ernst
- op de hoogte zijn van deviante en normale ontwikkeling - Kennis hebben over ernstcriteria - Kennis hebben over risico en protectieve factoren - Kennis hebben over en vaardigheden in het afnemen en uitwerken van niveaubepalende en gedragsbeschrijvende instrumenten
94
Uitgebreid stappenplan probleemanalyse
1. Opstellen van een voorlopige casusinventarisatie 2. Controleren van de casusinventarisatie 3. Algemene probleeminventarisatie 4. Toewijzing van stoornissen 5. Taxatie van de ernst 6. Weging positieve en negatieve gedragingen
95
Eerste stap uitgebreid plan probleemanalyse
Opstellen van een voorlopige casusinventarisatie
96
Tweede stap uitgebreid plan probleemanalyse
Controleren van de casusinventarisatie
97
Derde stap uitgebreid plan probleemanalyse
Algemene probleeminventarisatie
98
Vierde stap uitgebreid plan probleemanalyse
Toewijzing van stoornissen
99
Vijfde stap uitgebreid plan probleemanalyse
Taxatie van de ernst
100
Zesde stap uitgebreid plan probleemanalyse
Weging positieve en negatieve gedragingen
101
Scoring bij CBCL
- Gemiddelde is 50 en SD is 10 - Bij een score van 70+ (2SD, 2%) wordt je als klinisch bestempeld - Hoe meer probleemgedragingen uit een bepaalde categorie van toepassing zijn, hoe ernstiger het probleem is
102
Scoring bij DSM
- Geen criteria voor ernst. Dit wordt vaak gemeten met de GAF. Een lage score hierop is laag functioneren. De scores gaan van 1-90 - Neemt ontwikkeling mee
103
MAD
Machine Aided Diagnosis
104
3 categorien beschermende factoren
- Aangeboren positieve eigenschappen van het kind - Warm en ondersteunend gezinsklimaat - Ondersteunend sociaal netwerk
105
Voorlopig diagnostisch denkschema
- Eerste conceptueel schema - Op basis van info uit vorige stappen - Koppeling met empirische en klinische kennis
106
Welk type kennis heeft de meeste waarde voor een voorlopig diagnostisch denkschema
Empirische kennis
107
Conditie
Variabele die volgens het wetenschappelijke kennisbestand verantwoordelijk is voor het ontstaan/ voortzetten van het probleem
108
Wetenschappelijk verklarende hypothese
Bewering over de veronderstelde causale samenhang van 2+ condities
109
Diagnostisch verklarende onderzoekshypothese
een toetsbare (deel)verklaring over een conditie waarvan verwacht wordt dat deze een verklaring is voor het probleem
110
Waaruit bestaat een verklarende hypothese?
- 1 of meer problemen - 1 of meer condities met een verklarend karakter - De aard van het verband
111
Believe perseverance
Vasthouden aan eigen mening terwijl bewijs dit tegenspreekt
112
Primacy effect
Het in de oordeelsvorming bevoordelen van info die het eerst er was
113
Confirmation bias
Alleen zoeken naar info die je hypothese bevestigd
114
Overconfidence in positieve test results
Het overschatten van de waarde van positieve testresultaten en het daarmee onderschatten van de kans dat bepaalde scores gewoonlijk in de populatie worden gevonden
115
Excessive data collection
Verzamelen van meer gegevens dan nodig is
116
Search for the exotic
Het zoeken naar het buitengewone ipv het kiezen voor het voor de hand liggende door overschatting van de kans op zeldzame dingen
117
Premature closure
Het te vroeg beperken van het aantal hypothesen
118
Illusory correlation
Het aannemen van verbanden die we in de werkelijkheid niet vinden
119
Overconfidence in own capability
Het overschatten van de kwaliteit van het eigen beoordelingsvermogen
120
Framing effect
Het te weinig rekening houden met de invloed van de manier waarop je keuzesituaties structureert
121
Stappen in het formuleren van diagnostische verklaringen
1. Activeren van algemeen theoretische kennis 2. Opsporen van relaties tussen probleem en conditie 3. Ordenen van relaties tussen probleem en condities in een voorlopig diagnostisch denkschema en prioritering 4. Opdelen van het voorlopig denkschema in deelbeweringen 5. Nagaan of er kennis is die toetsing rechtvaardigd
122
Eerste stap in het formuleren van diagnostische verklaringen
Activeren van algemeen theoretische kennis
123
Tweede stap in het formuleren van diagnostische verklaringen
Opsporen van relaties tussen probleem en condities
124
Derde stap in het formuleren van diagnostische verklaringen
Ordenen van relaties tussen probleem en condities in een voorlopig diagnostisch denkschema
125
Vierde stap in het formuleren van diagnostische verklaringen
Opdelen van het voorlopig denkschema in deelbeweringen
126
Vijfde stap in het formuleren van diagnostische verklaringen
Nagaan of er kennis is die toetsing rechtvaardigd
127
Stappen in het toetsen van diagnostische verklaringen, volgt op stappen in het formuleren van diagnostsiche verklaringen
6. operationaliseren 7. Vaststellen van toetsingcriteria 8. Daadwerkelijk toetsen 9. Evalueren van uitkomsten 10. Verwerken van toetsingsresultaten tot een integratief beeld
128
Zesde stap in het toetsen van diagnostische verklaringen
Operationaliseren - Wat wordt er geoperationaliseerd - Inventariseren van onderzoeksmiddelen - Meest geschikte middel kiezen
129
Zevende stap in het toetsen van diagnostische verklaringen
Vaststellen van de toetsingscriteria
130
Achtste stap in het toetsen van diagnostische verklaringen
Daadwerkelijk toetsen
131
Negende stap in het toetsen van diagnostische verklaringen
Evalueren van uitkomsten
132
Tiende stap in het toetsen van diagnostische verklaringen
Verwerken van toetsingsresultaten tot een integratief beeld
133
Normgeorienteerde test
Je moet bv 1 SD onder het gemiddelde zitten, vergelijking met een normgroep
134
Criteriumgeorienteerde test
Resultaat wordt vergeleken met een maatstaf, je moet bv minimaal 50 scoren
135
Hoofdstappen indicatieanalyse
1. Nagaan of een interventie kan worden ingezet 2. Formuleren en prioriteren van doelen 3. Selecteren van de in aanmerking komende type interventies 4. Bepalen van het nut en de kans van slagen per geselecteerde aanpak 5. Controle op de uitvoerbaarheid van een type interventie
136
Eerste stap indicatieanalyse
Nagaan of er een interventie kan worden ingezet
137
Door wie wordt nagegaan of er een interventie kan worden ingezet
D+C
138
Tweede stap indicatieanalyse
Formuleren en prioriteren van doelen
139
Door wie worden doelen geformuleerd en geprioriteerd?
D+C
140
Derde stap indicatieanalyse
Selecteren van de in aanmerking komende type interventies
141
Door wie worden de in aanmerking komende type interventies geselecteerd?
D+C
142
Vierde stap indicatieanalyse
Bepalen van het nut en de kans van slagen per geselecteerde aanpak
143
Wie bepaalt het nut en de kans van slagen per geselecteerde aanpak
D
144
Vijfde stap indicatieanalyse
Controle op de uitvoerbaarheid van een type interventie
145
Wie controleert op de uitvoerbaarheid van een type interventie
D+C
146
Hoe worden de doelen van een interventie geformuleerd?
Positief, er wordt iets aangeleerd en niet iets afgeleerd
147
Indicatie
Faciliterende factor, verhoogt de kans op slagen
148
Contraindicatie
Belemmerende factor, verlaagt de kans op slagen
149
Berekening nut
nut = baten - kosten
150
Uitlokkend gesprek
de client stimuleren tot het uitspreken van een voorkeursvolgorde van de geformuleerde doelen
151
2 typen klinische handboeken
Met probleem als aanvangspunt Met behandeling als aanvangspunt
152
2 onderdelen van nut
effectiviteit en positieve bijwerkingen
153
Waarmee wordt het diagnostisch process afgesloten?
- Een proffessioneel verslag voor verantwoording aan collega's - Een clientverslag voor de client en de directe betrokkenen
154
4 doelen van adviesgesprekken
- Info verschaffen over de verklarene en onderkennende diagnose - Controleren van het door de diagnosticus verrichte werk aan de hand van reactie svan de client - Via overleg in overeenstemming komen met de client - Verzamelen van info voor concrete invulling van het advies
155
3 gespreksmodi
- Informatiemodus - Consensusmodus - Beinvloedingsmodus
156
6 deelstappen van advisering
1. Voorbereiding van het adviesgesprek door de diagnosticus 2. De voorlichting aan de client 3. Controle door de diagnosticus 4. Overleg tussen diagnosticus en client 5. Het concretiseren van het advies door de diagnosticus 6. Afronding van het adviesgesprek
157
eerste deelstap van de advisering
Voorbereiding van het adviesgesprek door de diagnosticus
158
Tweede deelstap van de advisering
De voorlichting aan de client
159
Derde deelstap van de advisering
Controle door de diagnosticus
160
Vierde deelstap van de advisering
Overleg tussen diagnosticus en client
161
Vijfde deelstap van de advisering
Het concretiseren van het advies door de diagnosticus
162
Zesde deelstap van de advisering
Afronding van het adviesgesprek
163
10 aspecten van een interventieplan
- Het interventiedoel - Het type interventie - De vorm van de interventie - De uitvoerlocatie - De methoden, technieken en procedures - De persoon die de interventie toepast en contact met de client onderhoudt - De personen uit het clientsysteem die bij de interventie worden betrokken en de wijze waarop Een inschatting van de frequentie en duur van de behandeling - De urgentie van de interventiedoelen en een eventuele prioritering hiertussen - De evaluatie van het plan
164
Opbouw technisch professioneel verslag/ clientverslag
1. Identificatiegegevens 2. Aanmelding/ aanmeldingscontract 3. Klachtenanalyse/ klacht en hulpvragen 4. Diagnostisch scenario/ onderzoeksplan 5. Probleemanalyse/ de problemen 6. Verklaringsanalyse/ verklaringen voor de problemen 7. Indicatieanalyse/ mogelijkheden voor aanpak 8. Advies
165
Psychologische test
Systematisch onderzoek van gedrag met behulp van speciaal geselecteerde vragen of opmerkingen met de bedoeling om inzicht te krijgen in een psychologisch kenmerk van de onderzochte in vergelijking met anderen
166
Voorwaarden voor een goede test
- Gestandaardiseerd - Betrouwbaar - Goede normen - Efficient - Valide - Objectief
167
Individuele test
1 op 1 afname, bv de wais
168
Groepstest
Toets met meerdere tegenlijk, bv de Cito
169
Wat was de eerste IQ test
Binet-Simon intelligentie schaal
170
Welk intelligentiemodel hoort bij de Standford Binet-5
Je hebt een overkoepelende intelligentie (g) die opgedeeld is in fluide redeneren, kennis, kwantitatief redeneren, visueel spatiele verwerking en werkgeheugen
171
Fluide intelligentie
Het vermogen tot on the spot problem solving
172
Gekristalliseerde intelligentie
Kennis die in de loop van de tijd zijn verworven
173
Gf
Fluide redeneren
174
Gc
Verwerven van kennis, gekristalliseerde kennis
175
Gq
Kwantitatieve kennis
176
Gwm of Gsm
Werkgeheugen en korte termijn geheugen
177
Gv
visuele verwerking
177
Glr
Langetermijngeheugen, op te delen in Gl en Gr
177
Gl
Leerefficientie
177
Gr
Retrieval van informatie
177
Ga
Auditieve verwerking
178
Gs
Verwerkingssnelheid
179
PASS
Planning, attentie, simultaat en succesief
180
Luria
Working constellation of cognitieve activity
181
Working constellation of cognitive activity
1e functionele eenheid: Arousal en attention 2e functionele eenheid: Informatieverwerking via succesieve en simultane informatieverwerking 3e functionele eenheid: strategie
182
Sternbergs triarchische intelligentietheorie
3 componenten - Componentieel analytisch - Experienteel creatief - Contextueel praktisch
183
Componentieel analytisch
Bv Vera metacomponenten, uitvoeringscomponenten en kenniscomponenten
184
Experienteel creatief
Bv Wieneke Omgaan met nieuwe dingen, oplossingsprocessen automatiseren
185
Contextueel praktisch
bv Martijn Aanpassing aan de wereld, selectie van omgeving en het vormen van de omgeving
186
Kenmerken van een testafnemer
Flexibel Waakzaam Bewust plannen van eigen handelen Letten op non-verbaal gedrag Letten op halo-effect
187
WNV
Wechsler Nonverbal scale of Ability
188
Uitzonderlijk hoog IQ
130.5 en hoger, 2,1%
189
Hoog IQ
120.5-130 6.4%
190
Hooggemiddeld IQ
110,5-120 15,7%
191
Gemiddeld IQ
89.5-110 51.6%
192
Laaggemiddeld IQ
79.5-89 15.7%
193
Laag IQ
69.5-79 6.4%
194
Uitzonderlijk laag
Onder de 70
195
Intellectuele beperktheid
A disability characterized by significant limitations in both intellectual functioning and in adaptive behaviours, which covers many everyday social and practical skills. This disability originates before the age of 18
196
Lichte intellectuele beperking
50-69
197
Matige intellectuele beperking
35-49
198
Ernstige intellectuele beperking
20-34
199
Diepe ernstige intellectuele beperking
onder de 20
200
Flynn effect
Generaties worden steeds slimmer, met zo'n 0.3 IQ punt per jaar
201
Perceptueel redeneren bestaat uit
Fluide redeneren en visueel ruimtelijke waarneming
202
VBI
Verbaal begrip index
203
Verbaal begrip index
Overeenkomsten Woordenschat * Begrijpen
204
VRI
Visueel ruimtelijke index
205
Visueel ruimtelijke index
Blokpatronen * Figuur samenstellen
206
Fluide redeneren
Matrix redeneren Gewichten * Rekenen
207
FRI
Fluide redeneren index
208
Wgl
Werkgeheugen
209
Vsl
Verwerkingssnelheid
210
Werkgeheugen index
Cijferreeksen * Plaatjesreeksen * Cijfers en letters nazeggen
211
Verwerkingssnelheid
Symbool substitutie coderen * symbool zoeken * figuur zoeken