Boek, colleges etc. Flashcards

1
Q

Wat is S-I

A

Particulier spaarsaldo. Als dit positief is, wordt er gespaard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is B-O

A

Spaarsaldo overheid/ budget balance. Is dit positief dan wordt de overheidsschuld kleiner, is dit getal negatief, loopt de overheidsschuld op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is (S-I) + (B-O) samen?

A

Nationaal spaarsaldo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is E-M

A

Saldo lopende rekening/ current account

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke 3 onderdelen bestaat de betalingsbalans?

A
  • Lopende rekening
  • Kapitaal rekening
  • Errors and omissions: fouten en getallen die niet kloppen –> oorzaak: criminaliteit

Deze drie maken het verschil in de goud-en diviezenvoorraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kun je doen als het saldo op de lopende rekening positief is?

A

Dan kun je het overige bedrag investeren in het buitenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de goud en diviezenvoorraad?

A

Overschotten op de betalingsbalans van een land die uitgegeven kunnen worden aan vreemde valuta’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel procent mag de overheidsschuld maximaal bedragen en hoe wordt dit berekend?

A

60% van het bbp
schuld overheid/ bbp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke verschillende niveaus worden er in de economie onderschreden?

A
  • Meso/ micro: bedrijf en bedrijfstakken
  • Macro: land
  • Monetair: bestudeerd geld en de rol van banken in een economie
  • Internationale economische betrekkingen: buitenlandse handel en invloed van verschillende economieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen absoluut en relatief?

A
  • Absoluut: bijv gemiddelde verkoopprijs van een woning
  • Relatief: gemiddelde stijging van de woningprijs in %
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekend elasticiteit?

A

Hoe sterk reageert de gevraagde/ aangeboden hoeveelheid ?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 3 factoren beïnvloeden het consumentengedrag?

A
  • Marketing
  • Seizoen en klimaat
  • Overheidsmaatregelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen een verschuiving van en langs de vraagcurve?

A
  • Verschuiving van de vraagcurve: oorzaak: behoefte, inkomen, substitutie goederen veranderen
  • Verschuiving langs de vraagcurve: oorzaak: prijs veranderingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is kruislingse elasticiteit?

A

De vraag van product A als gevolg van een prijsverandering van product B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de gevolgen voor de vraag en aanbod bij het invoeren van minimum en maximum prijzen?

A
  • Minimumprijs: aanbodoverschot
  • Maximumprijs: vraagoverschot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welke 2 manieren kan de overheid invloed uitoefenen op markten?

A

Door btw en subsidies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen welvaart en welzijn?

A
  • Welvaart: mate waarin behoefte worden bevredigd met goederen en diensten
  • Welzijn: het welbevinden en de geluksbeleving van mensen
18
Q

Wat is HDI?

A

Human Development Index –> meet het welzijn van de bevolking. Waarde ligt tussen 0 en 1

19
Q

Adhv welke 3 factoren wordt het HDI gemeten?

A
  • Levensverwachting
  • Mate van onderwijs
  • Inkomen
20
Q

Wat is de maatstaf voor economische groei?

A

Groei bbp

21
Q

Wat is het verschil tussen het bbp en het bni?

A

bbp: totale productie van NL
bni: bbp- afschrijvingen

22
Q

Wat zijn de oorzaken van verschillen in inkomen?

A
  • Verschil in arbeidsproductiviteit
  • Verschil in arbeidsuren
  • schaarste verschillen
23
Q

Welke 4 productiefactoren zijn er?

A

Kapitaal: rente / huur
Arbeid: loon
Natuur: pacht
Ondernemerschap

24
Q

Welke 2 vormen van werkeloosheid zijn er?

A
  • Conjuncturele werkloosheid: werkeloosheid afhankelijk van hoe goed het met de economie gaat
  • Structurele werkloosheid: vraag en aanbod van arbeid sluit langdurig niet goed op elkaar aan
25
Q

Welke 3 oorzaken van loonstijging zijn er?

A
  • Inflatie: zorgen dat de koopkracht niet daalt
  • Invloed overheid: door bijv. belastingen en premies
  • Overige factoren zoals opleiding, leeftijd, ervaring
26
Q

Wat is loonruimte en hoe bereken je het?

A

Percentage waarmee de lonen maximaal kunnen stijgen.
Inflatie * arbeidsproductiviteit

27
Q

Welke 4 factoren hebben invloed op economische groei?

A
  • Menselijk kapitaal
  • Ondernemerschap
  • Duurzaamheid
  • Innovatie
28
Q

Wat houdt de marginale consumptie quote in?

A

Hoeveel er van 1 euro extra inkomen kan worden geconsumeerd. De marginale consumptie quote is bij lage inkomens heel hoog, en bij hoge inkomens heel laag

29
Q

Welke 3 soorten investeringen zijn er?

A
  • Uitbreidingsinvesteringen
  • Vervangingsinvesteringen
  • Voorraadinvesteringen: aanschaffen van kapitaalgoederen omdat er wijzigingen in de voorraden hebben plaatsgevonden
30
Q

Van welke 2 factoren zijn ontwikkelingen in de export afhankelijk?

A
  • wereldconjunctuur
  • concurrentiepositie van het bedrijfsleven
31
Q

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire inkomens?

A

Secundaire inkomens: primaire inkomens - premies, uitkeringen, belastingen

32
Q

Wat is het verschil tussen nivellering en denivellering?

A

Nivellering: inkomstenverschillen worden kleiner
Denivellering: inkomstenverschillen worden groter

33
Q

Wat is het verschil tussen het omslagstelsel en het kapitaalstelsel met pensioenen?

A
  • Omslagstelsel: werkenden van nu betalen pensioenpremies
  • Kapitaalstelsel: tijdens je werk bouw je je eigen pensioen op
34
Q

Wat is het verschil tussen het omslagstelsel en het kapitaalstelsel met pensioenen?

A
  • Omslagstelsel: werkenden van nu betalen pensioenpremies
  • Kapitaalstelsel: tijdens je werk bouw je je eigen pensioen op
35
Q

Wat houdt het solidariteitsbeginsel in?

A

samenleving betaald zodat mensen die een minimumloon nodig hebben er een ontvangen

36
Q

Wat houdt de quartaire sector in?

A

Niet-commerciele instellingen die vaak financiële steun vanuit de overheid ontvangen.
Bestaat uit:
- collectieve sector: brengen iets op de markt zonder winst oogmerk
- gesubsidieerde sector: vervaardigen overheidsdiensten en zijn afhankelijk van subsidies

37
Q

Welke taken heeft de collectieve sector?

A
  • Herverdelen van de inkomens
  • Produceren goederen en diensten die de markt zelf niet kan maken
  • reguleren van markten tbv concurrentie
  • nastreven macro-economische doelstellingen
38
Q

Wat is het verschil tussen de traditionele en kenesyaanse visie?

A

Traditioneel: overheid moet zich zo min mogelijk met economie bemoeien
Kenesiaanse: overheid moet zich actief met de economie bemoeien

39
Q

Welke 3 soorten conjunctuurgolven zijn er?

A
  • Kondratieff: lange golf door ontwikkelingen in de technologie
  • Juglar: middellange golf door kapitaalinvesteringen
  • Kitchin: korte golf door voorraadinvesteringen
40
Q

Wat is het verschil tussen onder en overbesteding?

A
  • Onderbesteding: feitelijke productie minder dan productiecapaciteit
  • Overbesteding: feitelijke productie meer dan productiecapaciteit
41
Q

Aan welke factor wordt de conjunctuur bepaald?

A

BBP