Week 4 Flashcards

1
Q

Wat staat er centraal in het ISLM-model?

A

Rente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurd er met de vastgoedprijzen als de rente stijgt?

A

Die dalen want:
- Financiering vastgoed wordt duurder
- Bedrijfswaarde van vastgoed daalt want disconteringsvoet stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een discontovoet?

A

Rendementseis van bedrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Op welke manieren kun je het bbp berekenen?

A
  • objectieve methode: toegevoegde waarde bedrijven + toegevoegde waarde overheid
  • subjectieve methode: loon+ rente+ pacht+ huur + winst
  • bestedingsmethode: Y= C+S+B OF Y=C+I+O+E-M
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarmee wordt de toegevoegde waarde van de overheid uitgedrukt?

A

Ambtenarensalarissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het evenwichtsinkomen?

A

Effectieve vraag = nationaal inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurd er met het nationaal inkomen als de belastingen stijgen?

A

Belastingen stijgen –> consumpties nemen af –> voorraad bedrijven neemt toe –> investeringen nemen af –> nationaal inkomen daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat weergeeft de IS-curve?

A

alle combinaties van de rente en het inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurd er met het nationaal inkomen als de rente stijgt?

A

Rente stijgt –> vastgoedprijzen dalen en huur daalt –> nationaal inkomen daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurd er met het nationaal inkomen als de rente daalt?

A

Rente daalt –> er wordt meer geinvesteerd –> vastgoedprijzen stijgen –> nationaal inkomen stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurd er met de vraag naar geld als het inkomen stijgt?

A

De vraag naar geld neemt toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wie of wat bepaald het aanbod van geld?

A

Monetaire autoriteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Volgens John Maynard Keynes houdt men geld achterwege wegens:

A
  • Transacties
  • Uit voorzorg
  • Om te kunnen speculeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurd er met de rente als er meer geld in omloop komt?

A

De rente daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe ziet de lijn van het reeele aanbod van geld eruit in een grafiek?

A

Die loopt in een hele verticale lijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly