Bouweconomie H2 Economische begrippen Flashcards

(33 cards)

1
Q

Wat geeft een economisch systeem weer?

A

werking van economie als systeem en de relaties tussen gezinnen en bedrijven in het land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Hoe werkt het economisch systeem?

A

ene kant: wat hebben de huishoudens gezamenlijk verdiend door productiefactoren aan bedrijven/organisaties te beschikken
andere kant: wat produceren en verkopen de bedrijven/organisaties aan consumenten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar vindt de handel van de productiefactoren en consumentengoederen plaats?

A

op markten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat verstaan we onder ‘markt’?

A

waar gevraagde en aangeboden hoeveelheden van een bepaald product/dienst verhandeld wordt, waarna een prijs ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar staat het begrip ‘markt’ centraal?

A

in de theorie van prijsvorming in markteconomieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat verstaan we onder ‘productie’?

A

het voorbrengen van goederen/diensten onder beheer en verantwoordelijkheid van een institutionele eenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe wordt de economische waarde bepaald?

A

hoe groot de stijging in het nut van de consument is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat verstaan we onder productiefactoren?

A

middelen die we nodig hebben voor het productieproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke productiefactoren onderscheiden we?

A

land, kapitaal en arbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn kapitaalgoederen?

A

door mensen geproduceerde goederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat verstaan we onder toegevoegde waarde?

A

verschil tussen marktwaarde en productie en de daarvoor verbruikte (grond)stoffen en kapitaalgoederen

dus
omzet - aankoopbedrag van verbruikte grondstoffen en opgetreden waardevermindering van de kapitaalgoederen door
veroudering/slijtage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarmee wordt toegevoegde waarde uitgedrukt?

A

hierin wordt omvang en groei van de economie uitgedrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de bruto toegevoegde waarde?

A

de toegevoegde waarde inclusief de bedragen die opzij worden
gezet voor vervangingsinvesteringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de netto toegevoegde waarde?

A

de toegevoegde waarde exclusief de bedragen die opzij worden
gezet voor vervangingsinvesteringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het Bruto binnenlands/regionaal product?

A

de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde finale
goederen en diensten per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar bestaat de bruto binnenlands/regionaal product uit?

A
  • productie van consumptiegoederen en kapitaalgoederen door particuliere sector
  • … door de overheid
  • … voor het buitenland
16
Q

Wat is het saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans?

A

dat is de saldo van de productie van consumptiegoederen en kapitaalgoederen voor het buitenland waarvan de invoerwaarde van de uitvoerwaarde is afgetrokken

17
Q

Hoe wordt het bbp berekend?

A

de in een land gerealiseerde toegevoegde waarden worden
opgeteld

18
Q

Wat is het bruto nationaal inkomen?

A

de bbp + de door de inwoners van
het eigen land in het buitenland verdiende primaire inkomens minus de door buitenlanders in
het betreffende land verdiende primaire inkomens

19
Q

Wat is het netto binnenlands product?

A

het bruto binnenlands product minus de door de particuliere
sector en de overheid gedane afschrijvingen ter financiering van vervangings- investeringen

20
Q

wat is het reëel bruto binnenlands product?

A

het (nominaal) bbp gecorrigeerd voor de inflatie

21
Q

Wat is ppp?

A

purchasing power parity, ofwel
koopkrachtpariteit.

22
Q

Hoe is de bouweconomie relevant voor de bouw?

A

de bouw wordt gepositioneerd tov de economie om de economische groei als resultaat van toenemende kosten voor de bouwsector te zien

23
Q

Wat toont de Bon-curve aan?

A

toont de relatie tussen het aandeel van de bouw en het gemiddelde inkomen (bbp per capita), als indicatie voor de verschillende ontwikkelingsfasen

24
Wat is de essentie van de bon-curve?
de lagere output van de bouw in minder ontwikkelde landen
25
Hoe ziet de bon-curve eruit?
een platte u-vorm, links onderontwikkelde landen, rechts gevorderd industriele landen, bovenop nieuw geindustriele landen
26
wat is arbeidsproductiviteit?
e hoeveelheid productie die per tijdseenheid wordt geproduceerd door één arbeider
27
wat is een efficiëntievoordeel?
Als de productiviteit per arbeider hoog is, dan is er relatief minder arbeid nodig voor de productie van één product
28
Wat is inflatie?
Het verschijnsel dat we voor eenzelfde hoeveelheid geld in de loop der tijd steeds minder kunnen kopen
29
Waar drukken we inflatie in uit?
consumentenprijsindex (CPI) (waardedaling van geld als ruilmiddel)
30
Hoe wordt inflatie veroorzaakt?
de vraag naar producten en diensten groter is dan de productiecapaciteit
31
waaraan zijn exploitatiekosten van vastgoed afhankelijk?
bouw- en grondprijs en rente ontwikkeling Lage rente betekent lage kapitaalkosten en leidt omgekeerd tot hogere investeringsbudgetten hoge rente remt investeringen af
32
Wat is deflatie?
het dalen van het prijspeil en dus een toename van de waarde van het geld