Bouwplan II Flashcards

1
Q

Gewervelden laten veel kenmerken van ongewervelden zien, maar hoe zijn ze gaan verschillen?

A

Innovatie en specialisatie: adaptive reactions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vier unieke kenmerken gewervelden die voorkomen vóór de geboorte

A

-Sterke en flexibele buisstructuur: chorda dorsalis
-Een zenuwstreng parallel aan het chorda dorsalis en de darm
-Kieuwspleten in de wand van de pharynx
-Een post anale staart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Functie chorda dorsalis

A

Ondersteuning van andere structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aanwezigheid chorda dorsalis

A

Bij ongewervelde chordaten heel het leven en bij andere chordaten alleen bij embryonale fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tot wat differentieert het voorste deel van de embryonale zenuwstreng?

A

De hersenen (cephalisatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lokalisatie zenuwstreng

A

Over de gehele lengte dorsaal tov chorda dorsalis, aanwezig tijdens het embryonale en het volwassen stadium bij alle chordaten. Ventriculaire holten met vloeistof vindt je in het brein. (aansluiten centrale kanaal).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kieuwspleten zijn gepaarde openingen in de pharynxwand: functie bij ongewervelde chordaten

A

filterstructuur (filter feeding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kieuwspleten bij juveniele vissen: functie

A

Voor de ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ontwikkeling kieuwspleten bij volwassen vis

A

Tot echte kieuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kieuwspleten bij reptielen, vogels en zoogdieren

A

Rudimentair en alleen tijdens de embryonale fase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Post-anale staart

A

Bij alle embryo’s, soms niet in volwassen stadium
> chorda dorsalis, ruggenmerg en myotomen lopen hierin door.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wet van Heakel

A

Embryologie is een weergave van de verwantschap (werkelijk: nee niet waar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Metamerie bij gewervelden: bij welke groepen chordata?

A

cephalochordata en vertebrata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Is het coeloom bij chordaten gesegmenteerd?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Myotomen

A

Contractiele spiervezels in segmenten die beweging mogelijk maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarop was de segmentale opbouw in spieren (myotomen) een aanpassing

A

Zwemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de somieten en waar liggen ze?

A

Tijdelijke oer segmenten (embryonaal), liggen in paarsgewijze blokken na elkaar in een dubbele rij naast de neurale buis en chorda dorsalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Uit welke kiemlaag zijn de somieten afkomstig?

A

Het mesoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat ontsaat er uit iedere somiet?

A

-Dermatoom (onderhuids bindweefsel)
-Myotom (rugspieren)
-Sclerotoom (skelet en wervelkolom)

20
Q

Cephalochordaten kenmerken

A

-Hebben alle chordate eigenschappen gedurende het hele leven
-Obligate waterdieren
-Kunnen zwemmen maar liggen vaak in zand ingegraven in getijdengebied voor voeding en zuurstof

21
Q

Filter feeding door cephalochordata

A

-Filter feeders: een rader orgaan in orale holte met cilia die waterstroom creëren > water en voedsel langs de orale holte
-Voedseldeeltjes opgevangen in muceusnet (endostyl) dat over de kieuwspleten hangt, verder transport naar darm.
-Water verlaat het dier via de atriopore

22
Q

Urochordata (tunicata/manteldieren)

A

-Solitaire waterdieren (soms in kolonies),
-Larvaal vrijlevend maar volwassen dier is sessiel (statisch)
-Larven bezitten alle chordata kenmerken maar de volwassen alleen de pharyngeale kieuwzakken
-Het dier hecht vast aan substraat: metamorfose
-Filter feeders
-Dier zit in een mantel (tunica) met tunicine vezels en mucopolysacharide.

23
Q

Kenmerken van vertebraten

A

-Alle karakteristieken van chordaten
-Wervelkolom
-Neurocranium / schedeldoos
-Endoskelet uit bot of kraakbeen
-Cephalisatie
-Spieren hechten op skeletdelen (origo/insertie)
-Gesloten circulatie

24
Q

Paedomorfisme

A

Juveniele eigenschappen blijven bestaan tot in een volwassen stadium > transitie tunicata tot vertebrata.

25
Q

Innovaties van vertebraten

A

-Wervelkolom en spieren promoten beweeglijkheid en contractiekracht.
-Kaakontwikkeling
-Ontwikkeling zenuwstelsel en sensorische organen bij primitieve vissen
-Ontwikkeling gepaarde vlezige vinnen is opzet tot ontwikkeling ledematen en vleugels
-Longen

26
Q

Soorten vissen

A

Kaakvissen en Kaakloze vissen

27
Q

Soorten kaakvissen

A

-Chondrichthyes: kraakbeenvissen
-Osteichthyes: Beenvissen

28
Q

Kenmerken van chondrichthyes

A

-Kraakbeenskelet: haaien en rogen
-Ovivivipaar / ovipaar
-Tanden
-Haai: predator aangepast, glad naar ruw: aquadynamisch
-Rog: afgeplat lichaam en kieuwspleten ventraal

29
Q

Chondrichthyes: Lateraal zij-lijn systeem

A

Unieke sensorische structuren voor waarnemingen van trillingen voor de interpretatie van locatie van een dier. > inwendige buisstructuur verbonden met water via poriën.

30
Q

Chondrichthyes: Ampulen van Lorenzini

A

Poriën op de voorkant van de kop en het meet elektriciteit met elektro-receptoren, vooral op grotere diepte waar geen licht is. Detecteren van het prooidier door elektriciteit door spieractivitiet > aardmagnetisch veld

31
Q

Gevoeligheid Ampulen van Lorenzini

A

5 nV/ cm^2

32
Q

Soorten osteichthyes

A

-Straalvinnigen (actinopterygii)
-Kwastvinnigen (crossopterygii)
-Longvissen

33
Q

Straalvinnigen

A

-Flexibele vinnen en hoornachtige structuren in vinnen ter ondersteuning van de huid
-Aanpassing aan habitat in vorm en functie
-eetbare vissen

34
Q

Kwastvinnigen

A

-Vlezige ventrale vinnen en versterkte skeletdelen
-Grote zee-vissen > primitieve beenvissen
-2 soorten

35
Q

Longvissen

A

-Vlezige ventrale vinnen
-Kieuwen en 1 of 2 longachtige zakken
-Lucht wordt ingeslikt

36
Q

Kaakloze vissen

A

Agatha: lamprei en slijmprikken
>meest primitieve vis
-lang en aal-achtig
-benig skelet
-zuigt vast aan voedsel
-voedsel afbreken door knopen leggen in eigen lichaam

37
Q

Tetrapoden

A

-Vroege amfibieën
-Aquatische tetrapoden
> Acanthostega
> Ichthyostega
-schedel en gelobte vinnen
-vier poten met vingerachtige structuren

38
Q

Amphibia

A

-Poten ipv gelobte vinnen
-Mutatie in een master gen leed tot grote verandering
-tussen de vissen en reptieleb
-afhankelijk van water voor de voortplanting (eicellen en zaadcellen in water leggen)
-Huidademhaling waarvoor de huid vochtig moet zijn
metamorfose

39
Q

Amnioten

A

-Eerste vertebraten aangepast aan landleven

40
Q

Aanpassingen van amnioten aan het land

A

-Huid is rijk aan keratine (waterproof): en nieren goed ontwikkeld, inwendige bevruchting
-Eieren hebben 4 membranen tegen uitdroging en bescherming en ondersteuning door voeding afvoer en toevoer.

41
Q

Groepen amnioten

A

-Synapsids: zoogdieren
-Sauropsids: reptielen en vogels

42
Q

Reptilia

A

-Ovipaar
-Droge huid met schubben
-Carnivoor (varaan>slangen>huidige slangen)
-Er bestaan ook herbivoren

43
Q

Vogels (klasse: Aves)

A

-Veren
-Oorsprong uit de mesozoïc reptielen
-Afsplitsing van de theropoda (tweepotige carnivore dinosauriërs)
-Holle beenderen
-Adaptie v.d. longen

44
Q

Zoogdieren (mammalia)

A

-Endotherm (warmbloedig)
-Gespecialiseerde tanden en kiezen
-Vier componenten hart
-Moedermelk gevormd door melkklieren van moederdier
-Onderkaak uit één botstructuur
-Drie gehoorsbeentjes (aambeeld, hamer, stijgbeugel)

45
Q

Orde der monotremata

A

-Eierleggend
-Vogelbekdieren en mierenegels
-Meest primitieve zoogdieren

46
Q

Orde der Marsupalia (buideldieren)

A

-Jong ontwikkeld in de buidel
-Vallen buiten de placentale zoogdieren (waarbij een placenta ontwikkelt.