Buch 5 Voca Flashcards
(51 cards)
1
Q
Der anrug
A
De oproep
2
Q
Eigen anruf bekommen
A
Een oproep krijgen
3
Q
Auskomen mit
A
Rondkomen
4
Q
Endgultig
A
Definitief
5
Q
Ganz
A
Helemaal
6
Q
Gar nicht
A
Helemaal niet
7
Q
Gerade
A
Net
8
Q
Geschehen
A
Gebeuren
9
Q
Der streit
A
De ruzie
10
Q
Verzeihen
A
Vergeven
11
Q
Die beziehung
A
De relatie
12
Q
Vrrnachlässingen
A
Verwaarlozen
13
Q
Die tatsasche
A
Het feit
14
Q
Je….desto
A
Hoe…hoe
15
Q
Zudem
A
Bovendien
16
Q
In bezig auf
A
Met betrekking tot
17
Q
Es sie denn
A
Tenzij
18
Q
Die voraussetzungen
A
De voorwaarden
19
Q
Die unterschrift
A
De handtekkeniny
20
Q
Der lebenslauf
A
De cv
21
Q
Der audenthalt
A
Het verblijf
22
Q
Beachten
A
Zich houden aan
23
Q
Drinnen
A
Binnen
24
Q
Da druben
A
Daarginds
25
Erlauben
Toestaan
26
Erleben
Beleven
27
Erreichen
Bereiken
28
Der museumfuhrer
De museumgids
29
Auf der rückreise
Op de terugreis
30
Sich verlaufen
Verdwalen
31
Wir haben uns verlaufen
We zijn verdwaald
32
Zurückk
Kehren
Terugkeren
33
Die altstadt
De binnenstad
34
Angenehm
Aangenaam
35
Die doppelhaushalfte
De twee-onder-een-kapwoning
36
Vor meinen hausse entfermt
Van mijn huis vandaan
37
Das eefgeschoss
De begane grond
38
Die etagewhoning
De flat
39
Die kirche
De kerk
40
Der laden
De winkel
41
Auf dem lande
Platteland
42
In ordnung
In orde
43
Weit
Ver
44
Die auskunfi
De informatie
45
Die gegend
De steek
46
Der gipfel
De top
47
Der hügel
De heuvel
48
Kurzfristig
Op korte termijn
49
Sogar
Zelfs
50
Der tiefebene
De laagvlakte
51
Zwak
Weliswaar
