Caput 1 Voc Flashcards
(121 cards)
1
Q
Amicus
A
Amici, m
De vriend
2
Q
Deus
A
Dei, m
De God
3
Q
Dominus
A
Domini,m
De meester
4
Q
Equus
A
Equi, m
Het paard
5
Q
Filius
A
Filiī, m
De zoon
6
Q
Servus
A
Servi, m
De slaaf
7
Q
Aqua
A
Aquae, v
Het water
8
Q
Familia
A
Familiae, v
Het gezin; het personeel
9
Q
Via
A
Viae, v
De weg
10
Q
Monumentum
A
Monumentī, o
Het monument; het aandenken
11
Q
Templum
A
Templī, o
De tempel
12
Q
Vinum
A
Vinī, o
De wijn
13
Q
Pater
A
Patr-is, m
De vader
14
Q
Senex
A
Sen-is, m
De oude man
15
Q
Virgo
A
Vrigin-is, v
De maagd; het meisje
16
Q
Vox
A
Voc-is, v
De stem, het woord
17
Q
Flumen
A
Flumen-is, o
De rivier
18
Q
Sidus
A
Sider-is, o
De ster; het sterrenbeeld
19
Q
Femina
A
Feminae, v
De vrouw
20
Q
Canis
A
Can-is, m
De hond
21
Q
Iuvenis
A
Iuven-is, m
De jongeman
22
Q
Mercator
A
Mercator-is, m
De Handelaar
23
Q
Miles
A
Milit-is, m
De soldaat
24
Q
Senator
A
Senator-is, m
De Senator
25
Nox
Noxt-is, v
De nacht
26
Caput
Caput-is, o
Het hoofd; het hoofdstuk
27
Est
(Werkwoord)
(Hij, zij, het, er) is
28
Sunt
(Werkwoord)
(Zij, het) zijn
29
Ibi
(Bijwoord)
Daar
30
Saepe
(Bijwoord)
Dikwijls
31
Aut
(Voegwoord)
Of
32
Et
(Voegwoord)
En; ook
33
-que
(Voegwoord)
En
34
Sed
(Voegwoord)
Maar
35
Curia
Curiae, v
De curia
(Het Romeinse senaatsgebouw)
36
Fabula
Fabulae, v
Het verhaal; het toneelstuk
37
Luna
Lunae, v
De maan
38
Forum
Fori, o
Het forum
(Het Romeinse marktplein)
39
Iudex
Iudic-is, m
De rechter
40
Onus
Oner-is, o
De last
41
Tempus
Tempor-is, o
De tijd, het moment
42
Non
(Ontkenning)
Niet
43
Semper
(Bijwoord)
Altijd
44
Statua
Statuae, v
Het standbeeld
45
Eques
Equit-is, m
De ruiter; de ridder
46
Laborare
Laboro
Werken; lijden
47
Apparere
Appareo
Verschijnen; blijken
48
Dormire
Dormio
Slapen
49
Domi
(Bijwoord)
Thuis
50
Etiam
(Bijwoord)
Ook; zelfs
51
Nondum
(Bijwoord)
Nog niet
52
Non iam
(Bijwoord)
Niet meer
53
Nunc
(bijwoord)
nu
54
theatrum
theatri, o
het theater
55
mulier
mulier-is, v
de vrouw
56
uxor
uxor-is, v
de echtgenote
57
Cogitare
Cogito
(na)denken
58
dare
do
geven
59
narrare
narro
vertellen
60
properare
propero
zich haasten
61
rogare
rogo
vragen
62
spectare
specto
(be)kijken; op het oog hebben
63
stare
sto
staan; blijven staan
64
gaudere
gaudeo
blij zijn
65
habere
habeo
hebben beschouwen als
66
respondere
respondeo
antwoorden
67
sedere
sedeo
zitten
68
videre
video
zien
69
aperire
aperio
openen; onthullen
70
venire
venio
komen
71
esse
sum
zijn; bestaan
72
cur?
(bijwoord)
waarom?
73
domum
(bijwoord)
naar huis
74
ideo
(bijwoord)
daarom
75
interea
(bijwoord)
intussen
76
pecunia
pecuniae, v
het geld
77
aedificium
aedificii, o
het gebouw
78
spectaculum
spectaculi, o
het schouwspel
79
finis
fin-is, m
de grens; het einde; het doel
80
iter
itiner-is, o
de reis; de weg
81
laetus
~a, ~um
vrolijk
82
latus
~a, ~um
breed; uitgestrekt
83
longus
~a, ~um
lang
84
magnus
~a, ~um
groot; belangrijk
85
optimus
~a, ~um
beste; zeer goed
86
timidus
~a, ~um
bang
87
clamare
clamo
roepen
88
invenire
invenio
vinden; ontdekken
89
tum of tunc
(bijwoord)
op dat momment
90
dum
(voegwoord)
terwijl
91
amare
amo
beminnen; houden van
92
monere
moneo
waarschuwen
93
audire
audio
horen; luisteren naar
94
altus
~a, ~um
hoog; diep
95
magnificus
~a, ~um
prachtig
96
multi
~ae, ~a
veel
97
novus
~a, ~um
nieuw
98
Romanus
~a, ~um
Romeins
99
subito
(bijwoord)
plotseling
100
antiquus
~a, ~um
oud
101
malus
~a, ~um
slecht
102
totus
~a, ~um
geheel
103
nam
(voegwoord)
want
104
quod-
(voegwoord)
omdat
105
bonus
~a, ~um
goed
106
iratus
~a, ~um
woedend
107
stultus
~a, ~um
dwaas
108
bene
(bijwoord)
goed
109
unus
~a, ~um
één; enig (1)
110
duo
~ae, ~o
twee (2)
111
tres
~tria, ~trium
drie (3)
112
quattor
~a, ~um
vier (4)
113
quinque
~a, ~um
vijf (5)
114
sex
~a, ~um
zes (6)
115
septem
~a, ~um
zeven (7)
116
octo
~a, ~um
acht (8)
117
novem
~a, ~um
negen (9)
118
decem
~a, ~um
tien (10)
119
centum
~a, ~um
honderd (100)
120
mille
~a, ~um
duizend (1000)
121
...milia
mil-ium, o, mv
...duizend
