Caput 4 Voc Flashcards
(81 cards)
1
Q
Legatus
A
legati, m
de gezant; de onderbevelhebber
2
Q
ludus
A
ludi, m
de spel; de school
3
Q
populus
A
populi, m
het volk
4
Q
imperator
A
imperator-is, m
de opperbevelhebber
5
Q
sol
A
sol-is, m
de zon
6
Q
legio
A
legion-is, v
het legioen
7
Q
pax
A
pac-is, v
de vrede
8
Q
ius
A
iur-is, o
het recht
9
Q
munus
A
muner-is, o
de taak; het geschenk
10
Q
nudus
A
~a, ~um
naakt; beroofd van
11
Q
excitare
A
excito
(op)wekken
12
Q
imperare
A
impero
bevelen; opeisen
13
Q
mandare
A
mando
toevertrouwen; opdragen
14
Q
portare
A
porto
dragen
15
Q
solere
A
soleo
gewoon zijn
16
Q
vincire
A
vincio
binden; boeien
17
Q
fere
A
(bijwoord)
bijna; meestal
18
Q
ubi
A
(voegwoord)
toen; wanneer
19
Q
puer
A
pueri, m
de jongen
20
Q
liberi
A
liberorum, m, mv
de kinderen
21
Q
vir
A
viri, m
de man
22
Q
ager
A
agri, m
het veld
23
Q
liber
A
libri, m
het boek
24
Q
magister
A
magistri, m
de meester
25
liber
~a, ~um
vrij
26
miser
~a, ~um
ongelukkig
27
aeger
~a, ~um
ziek
28
niger
~a, ~um
zwart
29
pulcher
~a, ~um
mooi
30
sacer
~a, ~um
heilig; geweid
31
noster
~a, ~um
ons; onze
32
voster
~a, ~um
jullie
33
cibus
cibi, m
het voedsel
34
gloria
gloriae, v
de roem
35
pugna
pugnae, v
het gevecht
36
victoria
victoriae, v
de overwinning
37
beneficium
beneficii, o
de weldaad
38
paemium
praemii, o
de beloning
39
maximus
~a, ~um
zeer groot; grootste
40
laudare
laudo
prijzen
41
nuntiare
nuntio
melden
42
optare
opto
wensen
43
parere
pareo
gehoorzamen
44
praebere
praebeo
aanbieden
45
quis?
(vragend v.n.w)
wie?
46
quid?
(vragend v.n.w)
wat?
47
puella
puellae, v
het meisje
48
notus
~a, ~um
bekend
49
verus
~a, ~um
waar; echt
50
tempare
tempto
proberen; op de proef stellen
51
ardere
ardeo
branden
52
iacere
iaceo
liggen
53
placere
placeo
bevallen; aanstaan
54
cito
(bijwoord)
snel
55
quo?
(bijwoord)
waarheen
56
ergo?
(voegwoord)
dus
57
oculus
oculi, m
het oog
58
auxilium
auxilii, o
de hulp
59
bracchium
bracchi, o
de arm
60
verbum
verbi, o
het woord
61
auris
aur-is, v
het oor
62
durus
~a, ~um
hard
63
maestus
~a, ~um
truerig
64
vivus
~a, ~um
levend
65
orare
oro
bidden; smeken
66
maerere
maero
treuren (om)
67
locus
loci, m
de plaats; de gelegenheid
68
ramus
rami, m
de tak
69
causa
causae, v
de oorzaak; de reden; het proces
70
cena
cenae, v
het avondmaal
71
hora
horae, v
het uur
72
villa
villae, v
de villa; het landgoed
73
consilium
consilii, o
het overleg; de raad; het plan
74
pretium
prettii, o
de prijs
75
flos
flor-is, m
de bloem
76
arbor
arbor-is, v
de boom
77
plenus
~a, ~um
vol
78
invitare
invito
uitnodigen
79
haerere
haereo
vastzitten
80
81
