ch5 Flashcards
wat is het uitgangspunt van de onderwijsleersituatie
Leren vindt plaats in voortdurende interactie met de omgeving: er is altijd interactie met de context waarin een kind zich bevindt.
Diagnostiek van onderwijsleerproblemen kan toegepast worden in verschillende fasen van de diagnostische cyclus:
- Klachtanalyse: wees alert op signalen van onderwijsleerproblemen in het intakegesprek
en de eventueel verkennende observatie. - Probleem- en verklaringsanalyse: doe nader onderzoek naar de onderwijsleersituatie bij
indicaties van problemen op dit gebied. - Indicatieanalyse: zorg voor veranderingen in de onderwijsleersituatie of kindfactoren.
wat is het perspectief van de onderwijsleersituatie?
Een perspectief vanuit de onderwijsleersituatie stelt dat leren plaatsvindt in voortdurende interactie met de omgeving. In de gehele onderwijsleersituatie zijn er dus veel factoren die een rol spelen
Leergedrag
leertaakgerichtheid van een leerling: oriëntatie, vasthouden van het doel en controle: lukt het om de aandacht vast te houden, de leerstof tot zich te nemen etc.
taakgedrag: orienteert de leerling zich, welke strategieën worden gebruikt, is en een plan en controleert het kind het plan?
Er zijn actieve en passieve leerstrategieën. Bij actieve strategieën wordt de informatie wel verwerkt, maar bij passieve strategieën wordt de informatie alleen opgenomen en niet verwerkt.
Om meer te weten te komen over het leergedrag van het kind, kan gebruik gemaakt worden van observatie in de klas of individueel tijdens het leren of een gesprek met de leerling.
Leerkracht factoren
overtuigingen van de docent (self-fulfilling prophecies), attributies m.b.t. succes en falen (hoe gaat de docent daarmee om?) en mate van zelfreflectie (is er bij de docent een mogelijkheid om onderwijs bij te stellen indien nodig?). Leerkrachtfactoren kunnen onderzocht worden door een gesprek met de leerkracht of de vragenlijst ‘Pedagogische stijl’. (Verstegen & Lodewijks, 2018) laten invullen door leerkracht
Leerkracht-leerling relatie
leerkracht-leerling relatie : heeft een grote invloed op leeruitkomsten als sociaal emotionele factoren.
- Affectieve kwaliteit van de relatie, soms wordt er vanuit een hechtingstheorie gekeken:
o Nabijheid
o Afhankelijkheid : hoe verre de leerling afhankelijk is van de leraar.
o Conflict: de mate waarin er botsingen zijn tussen leerkracht en leerling
Wat kun je doen: je gaat dan op die drie aspecten een vragenlijst invullen en kijken wat ie scoort.
- Leerkracht-Leerling Relatie Vragenlijst (LLRV; Koomen, Verschueren, & Pianta, 2007) laten invullen door leerkracht
Instructiegedrag leerkracht:
2b. instructiegedrag leerkracht: leerkracht moet ervoor zorgen dat de info over komt op leerling
- Goed klassenmanagement (structuur): duidelijkheid over regels en afspraken, structuur is de basis om tot goede prestaties te komen.
- Direct instructiemodel (Veenman, 1993): Voorkennis activeren (wat weet je hier nog van, wat hebben we in de vorige les besproken) > leerstof presenteren > begeleide inoefening (je gaat samen met kind oefenen) > zelfstandige verwerking (het liefst zo kort mogelijk) > veelvuldige feedback (directe feedback)
- Zone van Naaste Ontwikkeling (Vygotksy, 1978): instructiedifferentiatie: je gaat instructie bieden over iets wat een kind net nog niet beheerst.
- Gesprek met leerkracht - Observatie tijdens instructie - Handelingsplannen evalueren
Leertaak:
de aansluiting tussen de methode en de instructiebehoefte van de leerling. Hoe geschikt zijn de gehanteerde leerprincipes? Dit kan onderzocht worden door de gebruikte lesmethoden na te gaan, een gesprek aan te gaan met de leerkracht of handelingsplannen te evalueren.
Klasgenoten / de groep
leerproblemen zijn een risicofactor voor sociale acceptatie. Hoe ligt de leerling in de groep? Dit kan onderzocht worden met een sociogram van de klas, de Competentiebelevingsschaal voor Kinderen of een gesprek met de leerling of leerkracht.
Gezin
een positieve gezinssituatie is gerelateerd aan een positief zelfbeeld en betere prestatie op school. Problemen ontlokken bij de ouders vaak een specifieke houding naar het kind en de school. Ouders moeten verwachtingen bijstellen en kunnen problematiek herkennen en oude pijn ervaren. De gezinssituatie kan onderzocht worden door een gesprek met de ouders en de leerling: Hoe gaan ouders met leerproblemen van het kind om en wat roepen de problemen bij de ouders op?
School / beleid
er zijn gekwalificeerde leerkrachten nodig voor de ondersteuning van zwakke leerlingen. Hoe is de houding vanuit school ten opzichte van een afwijking van het gemiddelde leerpatroon? Dit kan onderzocht worden door een gesprek met ouders of de leerkracht.
- Zorgbeleid: erg verschillend hoe het beleid eruit ziet op scholen.
- Mogelijkheden Remedial Teaching / Interne Begeleiding
- Attitude t.o.v. afwijking van gemiddeld leerpatroon
- Gesprek met ouders
- Gesprek met leerkracht: Navragen (on)mogelijkheden en visie
Pijlers handelingsgerichte diagnostiek (HGD) -> goodness of fit
- Bijdrage van contextfactoren binnen school en gezin: opzoek naar factoren die bijkunnen dragen in zowel positieve als negatieve zin.
- Taxatie van veranderbaarheid: waar zitten er mogelijkheden om iets te veranderen. Ook kijken of ouders en leerkracht ook zien dat het veranderbaar is.
- Positieve elementen: je gaat niet alleen vragen naar sterke kanten van het kind, maar je wil ook binnen het leren weten wat goed gaat, vragen naar uitzonderingen dus wanneer lukt het wel wanneer gaat het lezen wel goed dit geeft uitgangspunten voor goede adviesen en de onderwijsleersituatie.
waarom is een diagnose/ classificatie behulpzaam
– Classificatie biedt een helder begrippenkader ter bevordering van de communicatie
– Een label kan de acceptatie van kinderen met leren gedragsproblemen bevorderen – - Een label kan het kind helpen meer grip te krijgen op zijn mogelijkheden en beperkingen
Handelingsgerichte diagnostiek
Niet: Wat heeft dit kind? Waarom heeft dit kind problemen en hoe zijn deze aan te pakken? Maar: Wat heeft dit kind nodig? Waarom heeft dit kind, uit dit gezin, in deze school, met deze leraar en deze medeleerlingen, problemen en hoe kunnen we deze het beste oplossen? -> transiotionele vragen
Genormeerde toets
oets waarbij je kunt zien hoe goed een kind presteert ten
opzichte van andere kinderen uit dezelfde groep. Percentielscore van 10% = slechts 10%
van een normgroep haalt een lage score, 90% een hogere score.
Criteriumtoets
toets waarbij je kijkt naar het kind zelf. De prestatie ligt bijv. op een
niveau van midden groep 5; dit betekent dat een gemiddelde leerling deze prestatie
halverwege groep 5 behaald.
Didactische leeftijd (DL)
leerervaring in een systematische situatie. Het gaat hierbij om het
aantal maanden onderwijs dat een kind heeft gevolgd, vanaf groep 3. Per jaar gaat dat
om 10 maanden. Didactische leeftijd E3 = 10, E4 = 20, E5 = 30, etc.
Didactische leeftijdsequivalent (DLE)
op welke didactische leeftijd de hypothetisch gemiddelde leerling een bepaald beheersingsniveau bereikt. Het werkelijke niveau dat een kind heeft. Hieruit kan opgemaakt worden hoeveel onderwijsmaanden achterstand een kind heeft per vaardigheid. Als een kind eind groep 4 een DLE heeft van 16 loopt hij
dus achter, en bij een DLE van 24 heeft hij een voorsprong.
LeerRendementsQuotiënt (LRQ)
de verhouding tussen leerervaring en leerresultaat.
Wat is het niveau van een kind en waar had het moeten zijn met zijn leeftijd? Hiermee kan inzicht verkregen worden over hoeveel rendement het genoten onderwijs heeft gehad per vaardigheid. Je krijgt dus met LRQ de relatieve ernst van de achterstand. DLE / DL. Een score van 1 of hoger geeft een voorsprong aan, een score van lager dan 1 een achterstand. Bij LRQ < .67 is er sprake van een grote achterstand waar iets meer gedaan moet worden.
welk protocol wordt gebruikt voor het diagnosticeren van dyslexie
Voor het diagnosticeren van dyslexie wordt het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling 3.0 gebruikt (NKD)
De NKD houdt de volgende definiëring van dyslexie aan:
Dyslexie is een specifieke lees- en spellingstoornis met een neurobiologische basis, die wordt veroorzaakt door cognitieve verwerkingsstoornissen op het raakvlak van fonologische en orthografische taalverwerking (…). Voor de onderkenning moet aan drie criteria worden voldaan.
Wat is dyslexie nog meer? (Braams, 2019)
- Problemen met de mondelinge taal: spraakverwarring, woorden op verkeerde manier uitspreken, niet vlot of vloeiend kunnen spreken
- Spraakverstaan als er stoorgeluid is
- Rekenvaardigheid
- Vreemde talen
- Geheugen: soms lastig om meerdere opdrachten tegenlijk doen
- Aandacht/concentratie
- Planning en organisatie
- Muziek: heeft te maken met automatiseren, dus dat vinden ze vaak moeilijk
Kwantitatieve instrumenten die op de basisschool gebruikt worden voor het diagnosticeren van dyslexie zijn
bij technisch lezen DMT (drieminutentoets), EMT (éénminuuttoets) en Klepel (woorden zonder betekenis lezen). Voor spellingsvaardigheid wordt het PI-dictee gebruikt.
hoe gebeurt de kwantitatieve beoordeling van dyslexie?
De kwalitatieve beoordeling gebeurt door analyse, luisteren en kijken, zonder het gedrag van het kind te beïnvloeden. Wat voor soort fouten maakt het kind?