Chapter 1 - D/NL (1) Flashcards
(35 cards)
1
Q
das Aussehen
A
het uiterlijk
2
Q
die Bedürfnisse
A
de behoeften
3
Q
die beleidigung
A
de belediging
4
Q
der Beruf
A
het beroep
5
Q
die Bezahlung
A
de betaling
6
Q
der Buchstabe
A
de letter
7
Q
das Bundesland
A
de deelstaat
8
Q
der Erfolg
A
het succes
9
Q
das Erlebnis
A
de belevenis
10
Q
der Erwachsene
A
de volwassene
11
Q
das Fraülein
A
de jongedame, serveerster, verkoopster
12
Q
der Gedanke
A
de gedachte
13
Q
der Großbuchstabe
A
de hoofdletter
14
Q
die Grundschule
A
de basisschool
15
Q
der Haarschnitt
A
Het kapsel
16
Q
die Höflichkeitsform
A
de beleefdheidsvorm
17
Q
die Jugendmannschaft
A
het jeugdteam
18
Q
die Klavierlehrerin
A
de pianolerares
19
Q
der Klavierspieler
A
de pianist
20
Q
die Kleidung
A
de kleding
21
Q
die Krankheit
A
de ziekte
22
Q
die Liebe
A
de liefde
23
Q
die Lieblingsmusik
A
de favoriete muziek
24
Q
die Mehrzahl
A
het meervoud
25
die Meinung
de mening
26
der Nachnar
de buurman
27
die Nachrichten
het journaal
28
die Note
het cijfer
29
das Personalpronomen
het persoonlijk voornaamwoord
30
die Rückseite
de achterkant
31
der Vokal
de klinker
32
das Zimmer
de kamer
33
der Zugang
de toegang
34
die Zukunft
de toekomst
35
das Alter
de leeftijd
