Chapter 1.2 Flashcards

(30 cards)

1
Q

Wat heeft elke moleculaire stof?

A

Zijn eigen soort moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarvoor gebruik je het molecuulmodel?

A

Om de vaste, vloeibare en gasfase van moleculaire stoffen te verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarmee kun je reacties verklaren

A

Met het atoommodel van Dalton

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zegt het atoommodel van Dalton?

A

Dat alle atomen van 1 atoomsoort aan elkaar gelijk zijn en dus anders dan de atomen van een andere atoomsoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat geberut er bij een reactie met atomen?

A

atomen hergroepen dan tot nieuwe moleculen, de atomen blijven daarbij behouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat ontdekte Thomson?

A

dat je negatief geladen deeltjes, elektronen, uit een atoom vrij kunt maken, betekent dat de rest van het atoom positief geladen moet zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zegt het atoommodel van Rutherford?

A

Dat een atoom bestaat uit een kern en een elektronenwolk. De kern bevat dus positief geladen protonen en het aantal protonen in de kern blijkt overeen te komen met het atoomnummer in het periodiek systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat deed Niels Bohr?

A

Hij heeft het model van Rutherford verbeterd door te stellen dat de elektronen zich op vaste afstanden van de kern bevinden, die noem je elektronenschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe heet de verdeling van de elektronen over de schillen?

A

De elektronenconfiguratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In welk tabel in je BINAS kun je de elktronencinfiguratie vinden?

A

Tabel 99 (het periodiek systeem)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe zette Mendelejev het periodieke systeem op?

A

Hij gebruikte de eigenschappen van de toen bekende atoomsoorten en hun reacties om zijn periodiek systeem op te stellen en zette de elementen die ongeveer hetzelfde reageren onder elkaar. Ook liet hij plekken open voor nog onbekende elementen. Zoals edelgassen die er later nog bij kwamen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kun je de reactivieit van elementen verklaren?

A

Door naar de opvulling van de schillen te kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat geldt voor alle atomen uit groep 18?

A

Ze hebben allemaal 8 elektronen in de buitenste schil en reageren dus nergens mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe heet een verdeling van de elektronen over de schiilen zoals bij een edelgas en wat is een kenmerk er van?

A

Edelgasconfiguratie, het is heel stabiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom werd er vermoed dat er nog een deeltje in de kern van atomen aan wezig moest zijn?

A

Omdat de gemeten atoommassa’s niet overeenkomen met de atoomnummers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waneer en wat ontdekte James Chadwick?

A

In 1935 ontdekte hij een neutron

17
Q

Wat zijn kenmerken van een neutron?

A

Het heeft geen lading en de massa van een neutron is gelijk aan de massa van een proton

18
Q

Van wat komen er twee of meer voor in een atoomsoort?

19
Q

Wat zijn isotopen?

A

Atomen met hetzelfde atoomnummer, dus hetzelfde aantal protonen. Ze hebben wel een verschillend massagetal (verschillend aantal neutronen)

20
Q

Wat is een massagetal?

A

Aantal protonen + aantal neutronen

21
Q

Wat bepaald het atoomnummer?

A

De plaats in het periodiek systeem

22
Q

Waardoor hebben isotopen dezelfde eigenschappen?

A

Doordat het atoomnummer de plaats in het periodiek systeem bepaald

23
Q

Waar komt de naam isotoop vandaan?

A

Van het Griekse iso (=gelijk) en topos (=plaats)

24
Q

Wat vind je in BINAS tabel 25A?

A

Welke isotopen er van een atoomsoort voorkomen + hoe vaak een atoom in de natuur voorkomt

25
Fosfor is een isotoop, er komt maar 1 isotoop van fosfor voor in de natuur; met het massagetal 31, hoe komthet dat alleen die in de natuur voorkomt?
Omdat de andere isotopen van fosfor (30p, 32p, 33p) niet stabiel zijn, hun atomen vallen snel uit elkaar.
26
Wat is de atoommassa?
Het gewogen gemiddelde van de atoommassa's van de isotopen
27
In welke eenheid is de atoommassa en waar in je BINAS staan ze?
eenheid: u, van het engelse unit (eenheid). Tabel 99
28
Wat is de massa van een proton en neutron en aan hoeveel kg is dat gelijk, waar in je BINAS zie je dit?
1u, is gelijk aan 1,66 . 10-27, BiNAS 7B
29
Wat is de massa van een elektron?
ongeveer 1/2000 u
30
Wat kun je met de atoommassa's berekenen als je de formule van een stof weet?
De molecuulmassa Mr en het massapercentage van een bepaalde atoomsoort in een molecuul