Chapter 1.3 Flashcards

(21 cards)

1
Q

Waar uit zijn de moleculen van alle moleculaire stoffen opgebouwd?

A

Uit uitsluitend niet-metalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welk tabel in je BINAS kun je de Griekse telwoorden voor de naamgeving van moleculaire stoffen vinden?

A

In BINAS 66C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat bekijk je om te begrijpen waarom atomen in een molecuul bij elkaar blijven?

A

De binding in het kleinste molecuul dat bestaat, het waterstofmolecuul, H2(g)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg uit hoe het komt dat atomen in een molecuul bij elkaar blijven

A

Het kleinste atoom, een waterstofatoom, bestaat uit twee waterstofatomen, elk atoom heeft 1 proton in de kern en 1 elektron in de binnenste elektronenschil. In de binneste schil is nog plek voor een 2de elektron. Als de twwe elektronen elkaar naderen, gaan hun elektronenschillen overlappen. Hierdoor delen beide waterstofatomen hun 2 elektronen, ze hebben nu beide een volle buitenste schil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe word een atoombinding / covalente binding gevormd?

A

Door een gemeenschappelijk elektronenpaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe heet het aantal bindingen dat een atoom kan vormen?

A

Covalentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe komt het dat alle elektronenparen zo ver mogelijk van elkaar af zijn?

A

Door onderlinge afstotingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom ligt een water molecuul in een hoek

A

Omdat een watermolecuul uit drie atomen bestaan, die elkaar onderling afstoten en ze dus niet in een rechte lijn liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kun je de convalentie van een atoomsoort afleiden uit het periodieke systeem?

A

Vanaf rechts (groep 18) naar links is de covalentie 0,1,2,3 en 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoeveel elektronen heeft elk atoom na het aangaan van atoombindingen? (Behalve H en He)

A

Elk atoom heeft 8 elektronen in zijn buitenste schil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat wordt in een structuurformule getekend?

A

Alle elektronenparen die een atoombinding vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe heet de zwakke aantrekkende kracht tussen moleculen?

A

Molecuulbinding / vanderwaalsbinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat leverde Johannes van der Waals?

A

Het bewijs voor de aantrekking tussen atomen in kleine moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe komt het dat zwaardere moleculen een hoger kook- en smeltpunt hebben?

A

Doordat zwaardere moleculen elkaar sterker aantrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarin zijn moleculen in een vaste stof regelmatig gerangschikt?

A

In het molecuulrooster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer worden de zwakke vanderwaalsbindingen tussen de moleculen verbroken?

A

Bij verdampen of oplossen

17
Q

Wanneer worden de veel sterkere3 atoombindingen in het molecuul verbroken?

A

Bij een reactie

18
Q

Hoe komt het dat elektronen niet van het ene naar het andere molecuul kunnen verplaatsen? En wat is het gevolg hiervan?

A

Omdat ze vastzitten in een binding tussen de atomen of bij 1 atoom horen. Hierdoor kan een moleculaire stof geen stroom geleiden. Dat geldt voor alle fasen en ook voor oplossingen

19
Q

Van wat is er sprake bij zowel diamant als grafiet?

A

Een atoomrooster

20
Q

Wat is het verschil tussen binding en verbinding?

A

Een binding komt voor tussen atomen of moleculen en een verbinding is een ander woord voor een ontleedbare stof.

21
Q

Wat past niet goed bij de moleculaire stoffen?

A

Sommige stoffen die opgebouwd zijn uit niet-metaalatomen