Chapter 38: Begrippen Flashcards

1
Q

ACTH

A

Bijnierstimulerend hormoon, door hypofyse achterkwab geproduceerd; stimuleert bijnier tot afgifte bijnierschorshormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Actiepotentiaal

A

Elektrische spanningsverandering ter weerszijden v. celmembraan v. Zenuwcel; voortschrijdende actiepotentialen leiden tot impuls

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ADH

A

antidiuretisch hormoon; stimuleert terugresorptie v. Water vanuit nierkanaaltjes naar bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Adrenaline

A

Bijniermerghormoon, brengt lichaam in staat v. Paraatheid; heeft zelfde effect als innervatie door sympatisch zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Autonome zenuwstelsel

A

Deel v. Zenuwstelsel dat autonome functies regelt, veelal onbewust, altijd buiten wil om

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bevruchting

A

Versmelting v. Mannelijke en vrouwelijke geslachtscel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bijniermerg

A

deel v. Bijnier dat adrenaline en noradrenaline maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bijnierschors

A

Deel v. Bijnier dat consticosteroïden afscheidt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bronstig

A

bereid tot paren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

celmembraan

A

ook plasmamembraan genoemd; opgebouwd uit dubbele fosfolipidelaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cholesterol

A

vetachtige stof; bestanddeel v. Celmembraan bij dieren, bouwstof v. O.a. Galzuur, bepaalde hormonen en vitamine D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Doelwitorgaan

A

gezegd v. Orgaan dat door zenuwstelsel wordt aangestuurd/ door hormoon wordt beinvloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Eicel

A

vrouwelijke voortplantingscel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Eierstok

A

ovarium: orgaan met veel onrijpe eifollikels en waar geregeld eirijping plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Embryo

A

jonge mens in eerste embryonale ontwikkelingsstadia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Endocrien

A

Met inwendige afscheiding d.w.z. Naar intern milieu (meestal bloed) toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Exocrien

A

naar buiten afscheidend, d.w.z. Naar uitwendig milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

FSH

A

follikelstimulerend hormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

gastrine

A

weefselhormoon gevormd door cellen in maagwand; stimuleert maagsap afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Gele lichaam

A

Corpus luteum; uit lege follikel ontwikkeld klierweefsel in eierstok, dat progesteron produceert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

glucagon

A

hormoon, gevormd door eilandjes v. Langerhans; zorgt voor glucosetoename in bloed; antagonist v. Insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

glycogeen

A

dierlijk koolhydraat, polymeer v. Glucosemoleculen; opslagstof v. Glucose bij dieren

23
Q

groeihormoon

A

GH; door hypofyse geproduceerd hormoon, stimuleert lengtegroei en herstel weefsels

24
Q

HCG

A

Humaan chorion gonadotropine; door embryo gevormd hormoon

25
Q

Homeostase

A

(handhaving v.) constant inwendig milieu

26
Q

Hypofyse

A

Kleine hormoonklier onderaan hersenen die veel hormoonklieren in lichaam in werking beïnvloedt

27
Q

Hypothalamus

A

Deel v. Tussenhersenen; bevat enkele vegetative regelcentra en regelt werking hypofyse

28
Q

Innesteling

A

Zich vastzetten v. Jonge embryo (blastocyste) in baarmoederslijmvlies

29
Q

Insuline

A

Hormoon, gevormd door eilandjes v. Langerhans; zorgt voor glucoseafname in bloed; antagonist v. Glucagon

30
Q

Kunstmatige insemenatie

A

KI; op het niet natuurlijk manier inbrengen v. Sperma in vrouwelijk voortplantingsorgaan

31
Q

LH

A

Luteïniserend hormoon

32
Q

Menstruatie

A

Vier wekelijkse afstoting v. Baarmoederslijmvlies, gepaard gaand met bloeding

33
Q

Menopauze

A

Levensfase v. Vrouw na stoppen met menstruatie

34
Q

Negatieve terugkoppeling

A

Verschijnsel dat proces geremd wordt door effect dat proces veroorzaakt

35
Q

Oestradiol

A

Hormoon dat door eierstokken wordt geproduceerd

36
Q

Osmotische waarde

A

Osmotische druk v. Oplossing wanneer deze met semipermeabele wand gescheiden is v. Zuivere oplosmiddel (water)

37
Q

Ovulatie

A

Eisprong

38
Q

Oxytocine

A

Hormoon, geproduceerd door hypofyse; stimuleert melkafscheiding

39
Q

(De) pil

A

Anticonceptiemiddel in vorm v. Pilletje; bevat mengsen v. Oestrogeen en progesteron

40
Q

Placenta

A

Moederkoek

41
Q

Positieve terugkoppeling

A

Verschijnsel dat proces gestimuleerd wordt door effect v. Ditzelfde proces

42
Q

Primaire geslachtskenmerken

A

Bij geboorte aanwezige geslachtskenmerken

43
Q

Progesteron

A

Zwangerschapshormoon; geproduceerd door geel lichaam en placenta

44
Q

Prolactine

A

Hormoon, geproduceerd door hypofyse; stimuleert melkafscheiding

45
Q

Schildklier

A

Thyroïd; hormoonklier ter hoogte v. Strottenhoofd die schildklierhormoon thyroxine produceert

46
Q

Skeletspieren

A

Dwarsgestreepte spieren; staan nder invloed v. Willekeurige zenuwstelsel

47
Q

Slijmvlies

A

Dekweefsel met slijmproducerende cellen

48
Q

Sperma

A

Bij zaadlozing vrijkomende vloeistof; bestaat bij mens uit zaadcellen, prostaatvocht en vocht uit zaadblaasjes

49
Q

Stofwisseling

A

Metabolisme; geheel v. Chemische omzettingen in (cellen v.) organisme

50
Q

Strottenhoofd

A

Uit kraakbeenstukken bestaand orgaan tussen keelholte en luchtpijp, hier bevinden zich stembanden

51
Q

Suikerziekte

A

Dieabetes mellitus; aandoening waarbij suikerspiegel te hoog is, meestal gevolg van insulinetekort

52
Q

Terugkoppeling

A

Feedback; hierbij wordt proces geremd/gestimuleerd door effect dat proces zelf veroorzaakt

53
Q

Testosteron

A

Mannelijk geslachtshormoon uit zaadbal dat secundaire geslachtskenmerken bevordert