Chapter 4 Flashcards
Wat doe je? (91 cards)
1
Q
Aankleden (zich - )
A
to get dressed
2
Q
Aantrekken
A
to put on
3
Q
Afspreken
A
to make an appointment
4
Q
Afwassen
A
to wash the dishes
5
Q
Agenda, de
A
agenda, the
6
Q
Avond, de
A
evening, the
7
Q
Bed, het
A
bed, the
8
Q
Beginnen
A
to begin
9
Q
Bij
A
at
10
Q
Boterham, de
A
sandwich, the/slice of bread, the
11
Q
Bovendien
A
moreover
12
Q
Broek, de
A
trousers, the
13
Q
College, het
A
lecture, the
14
Q
Computer, de
A
computer, the
15
Q
Computerspelletje, het
A
computer game, the
16
Q
Daarna
A
after that
17
Q
Dag, de
A
day, the
18
Q
Dan
A
then
19
Q
Douche, de
A
shower, the
20
Q
Douchen
A
to shower
21
Q
Eruitzien
A
to resemble, to look like
22
Q
Eten, het
A
food, the/ meal, the
23
Q
Gek
A
crazy
24
Q
Gewoon
A
just/normal
25
Haasten (zich - )
to hurry up
26
Hardlopen
to run
27
Hond, de
dog, the
28
Intelligent
intelligent
29
Irritant
irritating
30
Juist
correct
31
Kat, de
cat, the
32
Klok, de
clock, the
33
Knap
handsome
34
Kop, de
cup, the
35
Krul, de
curl, the
36
Kwart
quarter
37
Laat
late
38
Leren
to learn/to teach
39
Lief
sweet/nice
40
Lunchen
to have lunch
41
Middage, de
midday, the
42
Misschien
maybe
43
Morgen, de
morning, the
44
Naar
to, towards
45
Nemen
to take
46
Nieuws, het
news, the
47
Om
at
48
Ontbijten
to have breakfast
49
Opendoen
to open up
50
Opstaan
to get up/to stand up
51
Over
after
52
Parkeren
to park
53
Pas
only
54
Pasta, de
pasta, the
55
Prikken
to sting
56
Puist, de
pimple, the
57
Raam, het
window, the
58
Restaurant, het
restaurant, the
59
Scheren (zich - )
to shave
60
Schoonmaakmiddel, het
cleaning agent, the
61
Schoonmakken
to clean
62
Soms
sometimes
63
Sporten
to go sporting, to exercise
64
Stof, het
dust, the
65
T-shirt, het
t-shirt, the
66
Tandenpoetsen
to brush your teeth
67
Televisie, de
television, the
68
Thee, de
tea, the
69
Toch
anyways/nevertheless
70
Tomatensaus, de
tomato sauce
71
Uitgaan
to go out
72
Uitlaten (de hond - )
to walk the dog
73
Uitslapen
to sleep late/sleep in
74
Universiteit, de
university, the
75
Uur, het
hour, the
76
Verliefd
in love
77
Vet
greasy/fat
78
Voor
before, to
79
Voostellen (zich -)
to introduce (yourself)
80
Vriend, de
friend, the
81
Vroeg
early
82
Wanneer
when?
83
Wassen (zich -)
to wash
84
Water, het
water, the
85
Week, de
week, the
86
Werk, het
work, the
87
Willen
to want
88
Zeep, de
soap, the
89
Zelfs
even
90
Ziekenhuis, het
hospital, the
91
Zullen
shall
