Chapter 5 DNA and Chromosomes Flashcards

1
Q

base pair

A

Twee nucleotiden aan elkaar gekoppeld, waarvan A altijd aan T zit gekoppeld met twee waterstofbruggen, en C altijd aan G zit gekoppeld met drie waterstofbruggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cell cycle

A

Het cyclische proces van celdeling en groei tot de volgende celdeling, bestaande uit de interfase (DNA replicatie) en de M-fase (mitose: scheiding chromosomen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Centromere

A

De plaats waar twee zusterchromatiden (in deze toestand chromosoom geheten), na verdubbeling, tijdens de mitose en meiose aan elkaar blijven. Het bestaat uit een lang stuk repetitief DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Chromatin

A

Een complex van DNA en eiwitten in de celkern van eukaryotische cellen. Het bestaat uit een reeks nucleosomen die ieder uit acht histonen bestaan met daaromheen gewikkeld een keten van DNA van ongeveer 147 baseparen. De drie functies van chromatine zijn het compact maken van het DNA zodat het in de celkern past, het verstevigen van DNA tijdens mitose en meiose, en het helpen bij regulatie van de expressie van genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Chromatin-remodeling complex

A

Eiwitmachines die gebruik maken van energie van ATP hydrolyse om de positie van het om de nucleosomen gevouwen DNA te veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Chromosome

A

Een staafachtig lichaampje in de celkern dat drager van erfelijke eigenschappen is. Bestaande uit DNA. Een menselijke cel bevat 23 chromosomenparen en dus 46 chromosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Complementary

A

Tegenovergesteld: A koppelt altijd aan T en C koppelt altijd aan G.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

DNA

A

deoxyribonucleic acid. De belangrijkste drager van erfelijke informatie. Het bestaat uit twee lange strengen van nucleotiden aan elkaar gebonden en gevouwen in een helixstructuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Double helix

A

De twee aan elkaar gebonden nucleotidestrengen gevouwen in helixstructuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Euchromatin

A

Een licht verpakte vorm van chromatine en staat vaak onder actieve transcriptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gene

A

Een onderdeel van chromosomen dat bestaat uit stukken DNA en codeert voor een bepaalde eiwit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gene expression

A

Het proces van uiting van bepaalde genen in het fenotype.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Genome

A

De complete genetische samenstelling van een organisme, cel of virus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Heterochromatin

A

Een dichtverpakte vorm van een chromatine en is lastiger te transcriberen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Histone

A

Histonen zijn specifieke eiwitten die samen met het DNA in de celkern het chromatine vormen. Histonen dienen als bouwsteen voor de nucleosomen, die het DNA dragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Histone-modifying enzyme

A

Een van de reguleermechanismen die de chromatine structuur veranderen en daarmee verschillende DNA processen, zoals transcriptie, DNA replicatie, DNA recombinatie en DNA reparatie beïnvloeden.

17
Q

Karyotype

A

Een afbeelding van de chromosomen, zoals deze tijdens een bepaald stadium (metafase) van de celdeling te zien zijn onder een microscoop.

18
Q

Nucleolus

A

Een grote, amorfe structuur in de celkern van eukaryotische cellen. De nucleolus bestaat uit RNA, DNA en eiwitten en bevat de moleculaire machinerie die nodig is voor de vorming van ribosomen.

19
Q

Nucleosome

A

Een complex van DNA en histonen dat de genexpressie regelt. Het bestaan uit 8 histonen met daaromheen ongeveer 147 baseparen gewikkeld.

20
Q

Replication origin

A

Een bepaalde sequentie in een genoom waarop replicatie wordt gestart.

21
Q

Telomere

A

Bestaat deels uit dubbelstrengs en deels uit enkelstrengs DNA, ingekapseld in beschermende eiwitten, en zit aan het uiteinde van een chromosoom. Oude cellen hebben chromosomen met een kortere telomeer dan jonge cellen.