Chapter 6 Flashcards
(94 cards)
1
Q
to arrive
A
aankomen
2
Q
the arrival time
A
de aankomsttijd
3
Q
coming
A
aanstaande
4
Q
when/as/ if
A
als
5
Q
the bath
A
de bad
6
Q
to mean
A
bedoelen
7
Q
the amount
A
het bedrag
8
Q
the screen
A
het beeldscherm
9
Q
to call on the phone
A
bellen
10
Q
the bank card
A
de betaalpas
11
Q
the visit
A
het bezoek
12
Q
the bus stop
A
de bushalte
13
Q
the driver
A
de chauffeur/ de conducteur
14
Q
cash
A
contant
15
Q
close to
A
dicht bij
16
Q
to take/ to last for
A
duren
17
Q
expensive
A
duur
18
Q
first
A
eerst
19
Q
actually
A
eigenlijk
20
Q
the single ticket
A
het enkeltje
21
Q
don’t mention it
A
geen dank
22
Q
the money
A
het geld
23
Q
to be hungry
A
honger hebben
24
Q
to hear
A
horen
25
the hotel
het hotel
26
to hold
houden
27
to pack
inpakken
28
to get in
instappen
29
to put in
insteken
30
the instructions
de instructie
31
to enter
invoeren
32
the card reader
de kaartlezer
33
the room
de kamer
34
broken
kapot
35
to choose
kiezen
36
to cut
knippen
37
the suitcase
de koffer
38
came (to come)
kwam
39
lost
kwijt
40
to lay
leggen
41
luxurious
luxe
42
easy
makkelijk
43
to miss
missen
44
usually
normaal
45
to note down
noteren
46
because
omdat
47
under
onder
48
to pick up/ siyirmak - to fletch
ophalen
49
to upload
opladen
50
the solution
de oplossing
51
to change
overstappen
52
the platform
het perron
53
to plan
plannen
54
the fun
het plezier
55
the post office
het postkantoor
56
the problem
het probleem
57
the trip
het reis
58
the travel agency
het reisbureau
59
the travel agent
de reisbureaumedewerker
60
the passenger
de reizeger
61
to make a reservation
reserveren
62
the return ticket
het retourtje
63
shoved (itilmis/kakilmis)
schoof (from schuiven)
64
to be startled (korkutulmak)
schrikken
65
to select
selecteren
66
to understand
snappen
67
the track
het spoor
68
the chair
de stoel
69
the table
de tafel
70
across from
tegenover
71
the telephone
de telefoon
72
back
terug
73
finally
tot slot
74
two persons
tweepersoons
75
to take out
uitnemen
76
to get out
uitstappen
77
often
vaak
78
today
Vandaag
79
then/ further
verder
80
the delay
de vertraging
81
to leave
vertrekken
82
the departure time
de vertrektijd
83
next
vervolgens
84
to fly
vliegen
85
the airplane
het vliegtuig
86
full
vol
87
to follow
volgend
88
why
waarom
89
to wait
wachten
90
ever
weleens
91
to know
weten
92
sat (to sit)
zat (zitten)
93
to put
zetten
94
without
zonder
