Chapter 7 11.02.2020 Flashcards
(47 cards)
1
Q
der Film
A
een film / 5 films
2
Q
the story
A
het verhaal / de verhalen
3
Q
die Geschichte
A
de geschiedenis
4
Q
frustrierend
A
frustrerend
5
Q
die Armut
A
de armoede
6
Q
die Gewalt
A
het geweld
7
Q
der Krieg
A
de oorlog
8
Q
das ist abhängig von
A
het hangt af van … (het hangt ervan af)
9
Q
sie sehen sich das nicht an
A
ze kijken daar niet naar
10
Q
anschauen
A
aanschouwen
11
Q
die Abschlussprüfung
A
het eindexamen
12
Q
plötzlich
A
plotseling
13
Q
Einen Spaziergang machen
A
de wandeling maken
14
Q
eingeladen
A
wassen uitgenodigd
15
Q
traurig / betrübt
A
verdrietig
16
Q
in Betracht kommen / ziehen
A
in aanmerking (nemen/komen)
17
Q
auftreten / vorkommen
A
komen voor
18
Q
notwendig, unerlässlich
A
noodzakelijk
19
Q
der Untertitel
A
de ondertiteling
20
Q
(sich) qualifizieren
A
zich kwalificeren
21
Q
erzielen, erringen
A
behalen
22
Q
tatsächlich
A
daadwerkelijk
23
Q
basieren auf
A
gebaseerd zijn op
24
Q
erschießen
A
doodschieten
25
der Zeuge
de getuige
26
inzwischen, mittlerweile
inmiddels
27
das Gefängnis
de gevangenis
28
der rote Faden
de rode draad
29
ermorden, umbringen
vermoorden
30
begehen, verüben
plegen
31
entschlossen, unbeirrt
vastberaden
32
inzwischen, unterdessen, indessen
ondertussen
33
Liebhaber, Geliebter
de minnaar
34
lästern, tratschen, klatschen
roddelen
35
sich abspielen
zich afspelen
36
der Gerichtsvollzieher
de deurwaarder
37
mächtig, gewaltig
machtig
38
gefürchtet
gevreesd
39
verweigern, ablehnen
weigeren
40
annehmen
aannemen
41
die Rache
de wraak
42
in die Quere kommen
dwarsbomen / heb gedwarsboomd
43
das Missgeschick, der Rückschlag
de tegenslag
44
Krampf, Streit, Zank
de strijd
45
heftig, stark
hevig
46
verhängnisvoll, unheilvoll, fatal
noodlottig
47
unvermeidlich, unumgänglich, zwangsläufig
onvermijdelijk
