chapter 9 Flashcards
(36 cards)
1
Q
leg
A
het been
2
Q
lump
A
de bult
3
Q
stomach
A
de buik
4
Q
back
A
de rug
5
Q
face
A
het gezicht
6
Q
itch
A
jeuken
7
Q
terrible
A
verschikkelijk
8
Q
helped
A
geholpen
9
Q
last night
A
gisteravond
10
Q
done
A
gedaan
11
Q
during the day
A
overdag
12
Q
client
A
de klant
13
Q
football club
A
de voetbalvereniging
14
Q
been
A
geweest
15
Q
match
A
de wedstrijd
16
Q
after that
A
daarna
17
Q
drunk
A
gedronken
18
Q
special
A
bijzonder
19
Q
ripe
A
rijp
20
Q
bucket
A
de emmer
21
Q
last
A
vorig
22
Q
complaint
A
de klacht
23
Q
looks lije
A
lijken op
24
Q
give
A
meegeven
25
oitment
de zalf
26
itch
de jeuk
27
scratch
krabben
28
open
kapot
29
head
het hoofdt
30
neck
de nek
31
shoulder
de schouder
32
wrist
de pols
33
leg
het been
34
knee
de knie
35
ankle
de enkel
36
foot
de voet